ECLI:NL:CRVB:2007:BB8034
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van belastbaarheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die sinds 1 januari 2000 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling op 30 maart 2004 door een verzekeringsarts, werd de belastbaarheid van betrokkene vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). In deze lijst werden beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid en de belastbaarheid van de rug opgenomen, maar de eerder vastgestelde urenbeperkingen werden opgeheven. Op basis van deze FML concludeerde een arbeidsdeskundige dat betrokkene per 7 november 2004 niet langer recht had op de WAO-uitkering, wat leidde tot het bestreden besluit van 14 september 2004.
Betrokkene ging in beroep tegen dit besluit, en de rechtbank Utrecht verklaarde het beroep gegrond, oordelend dat het onderzoek door appellant onvoldoende zorgvuldig was. Appellant ging in hoger beroep en betoogde dat het onderzoek wel degelijk zorgvuldig was, en dat er geen medische indicatie was voor een urenbeperking. Betrokkene stelde echter dat er nog steeds sprake was van vermoeidheidsklachten en dat zijn psychiater een urenbeperking had geadviseerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had om de belastbaarheid van betrokkene te beoordelen. De Raad concludeerde dat de FML van 30 maart 2004 kon worden gehanteerd en dat de geselecteerde functies voor betrokkene haalbaar waren. De Raad verwierp de argumenten van betrokkene en oordeelde dat het bestreden besluit in stand kon blijven. De Raad zag geen aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene.