ECLI:NL:CRVB:2007:BB7635

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7210 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2007 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 10 juli 2007, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De appellante had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 oktober 2006, maar haar gemachtigde had verzuimd de benodigde gronden in te dienen binnen de gestelde termijn. Ondanks herhaalde verzoeken om dit verzuim te herstellen, was er geen adequate reactie van de gemachtigde van appellante.

Tijdens de zitting van 30 oktober 2007 werd het verzet behandeld, waarbij de gemachtigde van appellante, H.J. van Haastert, aanwezig was, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage zich niet liet vertegenwoordigen. De Raad overwoog dat de eerdere uitspraak berustte op het feit dat het beroepschrift niet de noodzakelijke gronden bevatte en dat er geen redenen waren om het verzuim te verontschuldigen. De Raad concludeerde dat de gemachtigde van appellante in gebreke was gebleven en dat de overgelegde verklaring van de huisarts niet voldoende was om aan te nemen dat hij niet in staat was om de gronden in te dienen.

De Raad benadrukte dat de gevolgen van het handelen of nalaten van de gemachtigde volledig voor rekening komen van de appellante. Gezien deze overwegingen werd het verzet ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door G.A.J. van den Hurk, in aanwezigheid van griffier R.J. van der Veen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

06/7210 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 oktober 2006, 05/4270 WWB (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 10 juli 2007 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 10 juli 2007 heeft H.J. van Haastert namens appellante verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 30 oktober 2007. Voor appellante is verschenen Van Haastert. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 10 juli 2007 berust hierop, dat het ingediende beroepschrift niet de gronden bevat waarop het hoger beroep berust, en dat de gemachtigde van appellante, nadat hij de gelegenheid heeft gekregen dit verzuim te herstellen, niet binnen de door de griffier van de Raad gestelde termijn de gronden heeft ingediend; van redenen die een verontschuldiging zouden kunnen vormen voor dit verzuim is niet gebleken.
In dit geding is de vraag of het hoger beroep van appellante terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
Uit de gedingstukken blijkt dat de gemachtigde van appellante in gebreke is gebleven de gronden in te dienen waarop het hoger beroep berust. Dit ondanks het feit dat hem meerdere malen een nadere termijn is gegund om het verzuim te herstellen.
Voorts merkt de Raad op dat hij ook in hetgeen in het verzetschrift en ter zitting is aangevoerd geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat appellante het verzuim niet kan worden aangerekend. De Raad merkt op dat de overgelegde verklaring van de huisarts onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de gemachtigde van appellante ten tijde hier van belang buiten staat was om de gronden van het hoger beroep in te dienen. De Raad overweegt in dit verband voorts nog dat de gevolgen van (processueel) handelen of van nalatigheid van de gemachtigde volledig voor rekening komen van degene die de behartiging van zijn belangen aan die gemachtigde heeft toevertrouwd.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 november 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.J. van der Veen.