ECLI:NL:CRVB:2007:BB7468

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4761 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WW-uitkering met korting wegens verwijtbare werkloosheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WW-uitkering aan appellant, die verwijtbaar werkloos was geworden. Appellant, werkzaam als advocaat bij een advocatenkantoor in Amsterdam, had zijn arbeidsovereenkomst zien ontbonden worden per 1 mei 2004. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een WW-uitkering toe, maar paste een korting van 35% toe voor een periode van 26 weken, omdat hij zich verwijtbaar had gedragen door ongeoorloofd privéwerkzaamheden te verrichten tijdens werktijd. Dit besluit werd door het Uwv gehandhaafd na bezwaar van appellant.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant stelde dat zijn werkzaamheden voor de bokssport, waarvoor hij briefpapier van zijn werkgever gebruikte, onderdeel waren van door zijn werkgever gestimuleerd relatiebeheer. De Raad oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn gedrag was toegestaan en dat hij redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn handelen de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg kon hebben.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werknemers om te voorkomen dat zij verwijtbaar werkloos worden, en dat het gebruik van werkgeversmiddelen voor privédoeleinden niet acceptabel is. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

06/4761 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juli 2006, 05/2942 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 november 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nadere memorie, met bijlage, ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2007. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitvoeriger uiteenzetting van de van belang zijnde feiten en omstandigheden, gaat de Raad bij zijn oordeelsvorming uit van het volgende.
2.1. Appellant was als advocaat voor onbepaalde tijd in dienstbetrekking werkzaam bij [naam werkgever], een advocatenkantoor te Amsterdam. Bij beschikking van de kantonrechter is de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 mei 2004 onder toekenning van een vergoeding aan appellant van € 7000,-- bruto.
2.2. Bij besluit van 29 juni 2004 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 juni 2004 een WW-uitkering toegekend onder toepassing van een korting van 35% voor 26 weken omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Dit besluit is, na door appellant gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 1 oktober 2004. Het Uwv heeft daarbij het standpunt ingenomen dat appellant in de tijd van [naam werkgever] ongeoorloofd privéwerkzaamheden ten behoeve van de bokssport heeft verricht, dat hem door [naam werkgever] te verstaan is gegeven daarmee op te houden maar dat appellant daarmee is doorgegaan en dat hij voor zijn privécorrespondentie briefpapier van [naam werkgever] heeft gebruikt. Daarmee heeft appellant artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, onder a, van de WW op zich van toepassing doen worden. Ingevolge deze bepalingen dient de werknemer te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt, doordat hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van de dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het door het Uwv in het bestreden besluit neergelegde standpunt onderschreven.
4. De Raad overweegt met betrekking tot hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd het volgende.
4.1. Appellant betwist niet dat hij in kantoortijd bepaalde werkzaamheden heeft verricht voor de bokssport, noch dat hij daarover heeft gecorrespondeerd op briefpapier van [naam werkgever], maar stelt dat dit het gevolg was van door [naam werkgever] gestimuleerd relatiebeheer. Hij bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat dit laatste niet aannemelijk is geworden. De beëindiging van de dienstbetrekking was voor hem dan ook niet voorzienbaar.
4.2. De Raad onderschrijft in hoofdzaak hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Daaraan voegt hij het volgende toe.
4.2.1. Onder de gedingstukken bevindt zich een fax van 4 februari 2004 waaruit blijkt dat appellant als betrokkene bij een boksclub op briefpapier van [naam werkgever] correspondeerde over de deelname van een bokser aan bepaalde bokswedstrijden. De inhoud van die brief bevat geen enkele relatie met de gebruikelijke activiteiten van een advocatenkantoor, ook indien die activiteiten ruim opgevat worden. Een dergelijke handelwijze vond [naam werkgever] onacceptabel. Appellant heeft toegegeven dat hij dit wel vaker heeft gedaan. Appellant heeft betoogd dat dit paste binnen de cultuur van het bedrijf. De Raad acht echter, gelet ook op hetgeen door [naam werkgever] daaromtrent is verklaard in de ontbindingsprocedure, niet door appellant aannemelijk gemaakt dat het hem toegestaan was te corresponderen op briefpapier van [naam werkgever] over zaken die duidelijk en uitsluitend tot zijn privé aangelegenheden behoorde. De enkele verklaring van ex-werknemer [ex-werknemer] dat [naam werkgever], een van de partners van [naam werkgever], zich met bepaalde sportzaken bezig hield via de stichting [naam Stichting] biedt onvoldoende steun voor appellants standpunt. De Raad is dan ook van oordeel dat appellant met deze handelwijze door eigen toedoen het vertrouwen van [naam werkgever] in hem heeft geschaad, hetgeen heeft geleid tot het einde van de dienstbetrekking.
4.2.2. Naar aanleiding van hetgeen appellant daaromtrent heeft aangevoerd overweegt de Raad voorts dat hij, gelet op de aard en het niveau van appellants functie, het van minder belang acht of appellant al dan niet door de werkgever is gewaarschuwd. Appellant heeft ook zonder te zijn gewaarschuwd redelijkerwijs moeten begrijpen dat zijn gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
4.3. De aangevallen uitspraak moet derhalve worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling tot een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en T. Hoogenboom en C.P.J. Goorden als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) M.B. de Gooijer.
BdH