ECLI:NL:CRVB:2007:BB7247
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na medische beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 24 oktober 2005 een eerdere beslissing van het Uwv bevestigde. Appellante, geboren in 1949, was werkzaam als verkoopster en raakte arbeidsongeschikt na een val in november 2001. Na een periode van arbeidsongeschiktheid werd zij opnieuw uitgevallen in augustus 2002. Het Uwv heeft haar op basis van een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) beoordeeld en vastgesteld dat zij met haar beperkingen in staat was om bepaalde functies te vervullen, wat leidde tot een WAO-uitkering van 15 tot 25%. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsartsen van het Uwv onjuiste medische beperkingen hadden vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De Centrale Raad van Beroep, bestaande uit H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en M.C.M. van Laar als leden, oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellante niet onjuist had vastgesteld. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die de beoordeling konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.