ECLI:NL:CRVB:2007:BB6940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-743 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwerkende kracht eigen bijdrage AWBZ en invordering door Delta Lloyd Zorgverzekering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen Delta Lloyd Zorgverzekering N.V. De zaak betreft de oplegging van een eigen bijdrage voor de opname van appellante in verpleeghuis Aar en Amstel te Nieuwkoop, met terugwerkende kracht vanaf 22 april 2003. Delta Lloyd had de eigen bijdrage vastgesteld op € 106,-- per maand, maar later, na ontvangst van belastinggegevens, verhoogd naar € 23.974,92 aan achterstallige eigen bijdrage. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, onder andere omdat zij het onredelijk vond dat zij met terugwerkende kracht een hoge eigen bijdrage moest betalen, vooral gezien de technische problemen die Delta Lloyd had bij de uitvoering van de wetswijziging.

De Raad heeft vastgesteld dat de eigen bijdrage terecht is opgelegd, maar dat de invordering van het bedrag van € 23.974,92 niet correct is behandeld in de eerdere beslissing op bezwaar. De Raad oordeelde dat Delta Lloyd niet voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van appellante, zoals het lange tijdsverloop en de technische problemen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en Delta Lloyd opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de invordering, waarbij rekening moet worden gehouden met de belangen van appellante.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om bij het opleggen van eigen bijdragen en de invordering daarvan zorgvuldig om te gaan met de belangen van de betrokkenen, vooral wanneer er sprake is van technische problemen die de uitvoering van regelgeving beïnvloeden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/743 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 december 2006, 06/3104
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
Delta Lloyd Zorgverzekering N.V., gevestigd te ’s-Gravenhage, (hierna: Delta Lloyd)
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft drs. E.C. de Gast, wonende te Nieuwkoop, hoger beroep ingesteld.
Delta Lloyd heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2007. Partijen zijn
- gedaagde met bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1 De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2 Appellante is op 22 april 2003 opgenomen in verpleeghuis Aar en Amstel te Nieuwkoop.
1.3 Delta Lloyd heeft de eigen bijdrage voor dat verblijf bij besluit van 5 november 2003 met ingang van 22 april 2003 vastgesteld op € 106,-- per maand. Voor de onvolledige eerste maand is de eigen bijdrage vastgesteld op € 31,36. Gedaagde heeft zijn besluit gebaseerd op artikel 14, eerste lid, van het Bijdragebesluit zorg (lage eigen bijdrage).
1.4 Delta Lloyd heeft appellante er bij brief van 10 november 2004 van in kennis gesteld dat de eigen bijdrage voorlopig - in afwachting van gegevens van de Belastingdienst - als volgt wordt vastgesteld:
- met ingang van 22 april 2003 op € 556 per maand en voor de onvolledige eerste maand
op € 164,52;
- met ingang van 22 oktober 2003 op € 1624,-- per maand en voor de onvolledige eerste
maand op € 533,92;
- met ingang van 1 januari 2004 op € 1700,-- per maand.
1.5 Delta Lloyd heeft bij besluit van 10 november 2004 bepaald dat appellante - na verrekening van reeds betaalde eigen bijdragen - vóór 5 december 2004 aan achterstallige eigen bijdrage € 23.974,92 dient te betalen.
1.6 Na ontvangst van belastinggegevens van appellante heeft Delta Lloyd de eigen bijdrage van appellante bij besluit van 7 december 2004 als volgt vastgesteld:
- met ingang van 22 april 2003 op € 306,49 per maand en voor de onvolledige eerste
maand op € 90,69;
- met ingang van 22 oktober 2003 op € 1624,-- per maand en voor de onvolledige eerste
maand op € 533,92;
- met ingang van 1 januari 2004 op € 1700,-- per maand.
1.7 Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 10 november 2004 en
7 december 2004. Het bezwaar richt zich tegen de late vaststelling van de eigen bijdrage, tegen de hoogte ervan in relatie tot het inkomen van appellante en haar vaste lasten, alsmede tegen de directe invordering van € 23.974,92. Appellante kan dit bedrag niet betalen.
1.8 Delta Lloyd heeft het bezwaar bij besluit van 22 februari 2006 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op het standpunt dat de bij besluit van 5 november 2003 opgelegde eigen bijdrage een voorlopige eigen bijdrage betreft. De na ontvangst van de belastinggegevens op 7 december 2004 vastgestelde eigen bijdrage is volgens Delta Lloyd geheel overeenkomstig de regels opgelegd. Delta Lloyd betreurt het lange uitblijven van de vaststelling van de eigen bijdrage. Zij schrijft dit toe aan de inwerkingtreding van gewijzigde regelgeving per 1 januari 2003. De uitvoering daarvan is landelijk op technische problemen gestuit. Dit neemt echter niet weg dat zij verplicht is om eigen bijdragen op te leggen en te incasseren zoals in die regelgeving bepaald. Delta Lloyd heeft de grief van appellante tegen de hoogte van de vastgestelde eigen bijdrage verworpen. De vastgestelde eigen bijdragen zijn conform de regelgeving en deze regelgeving voorziet niet in een hardheidsclausule. De grief van appellante dat de vastgestelde eigen bijdragen haar draagkracht te boven gaan, heeft Delta Lloyd verworpen nu appellante meer te besteden heeft dan de verzekerde die een inkomen op het niveau van de zogenaamde “piepgrens” heeft. Met betrekking tot de grief van appellante dat zij geen € 23.974,92 kan betalen, heeft Delta Lloyd overwogen dat het Zorgkantoor Zuid-Holland Noord in kennis wordt gesteld van de wens van appellante om tot een betalingsregeling te komen.
2.1 Appellante heeft in beroep onder meer aangevoerd dat het onredelijk is dat haar met een terugwerkende kracht van anderhalf jaar een eigen bijdrage wordt opgelegd en dat zij door technische problemen aan de kant van gedaagde in totaal circa € 24.000,-- dient na te betalen. Delta Lloyd heeft haar van de gestelde technische problemen niet tussentijds op de hoogte gesteld. Zij wordt ten onrechte voor deze problemen van Delta Lloyd beboet. Appellante acht het voorts onredelijk dat bij het opleggen van de eigen bijdrage geen rekening wordt gehouden met haar individuele levensstandaard. Voorts vindt zij het onredelijk dat het Bijdragebesluit zorg geen hardheidsclausule bevat.
2.2 Delta Lloyd heeft aangevoerd dat aan appellante met ingang van 22 april 2003 een eigen bijdrage is opgelegd en dat daarbij is vermeld dat na ontvangst van de belastinggegevens een definitieve vaststelling zou plaatsvinden. Delta Lloyd acht zich niet bevoegd af te wijken van de regels van het Bijdragebesluit zorg. Dit besluit biedt geen aanknopingspunten om het bedrag van de eigen bijdrage te matigen.
2.3 In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
22 februari 2006 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het uitvoeringsorgaan, waarbij de verzekerde is ingeschreven, gehouden is van hem of haar een eigen bijdrage te heffen overeenkomstig hetgeen dwingendrechtelijk is voorgeschreven in het op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) berustende Bijdragebesluit zorg, indien de verleende zorg zich kan kwalificeren als zorg waarop de verzekerde overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de AWBZ recht heeft. Uitgangspunt bij het bepalen van de eigen bijdrage is het op de voet van artikel 6 van het Bijdragebesluit zorg berekende inkomen. Nu appellante met ingang van 22 april 2003 zorg heeft ontvangen in de zin van de AWBZ is appellante gehouden daarvoor een eigen bijdrage te betalen. De omstandigheid dat de oplegging van de eigen bijdrage als gevolg van gewijzigde regelgeving per 1 januari 2003 door technische problemen landelijk moeizaam is verlopen en in casu anderhalf jaar in beslag heeft genomen, doet daaraan niet af, evenmin als de omstandigheid dat appellante ten gevolge van de oplegging van een eigen bijdrage haar levensstandaard niet zou kunnen handhaven.
3.1 Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het beroep richt zich tegen het gegeven dat aan appellante pas na anderhalf jaar met terugwerkende kracht een eigen bijdrage is opgelegd. Zij is er niet vooraf van op de hoogte gesteld dat zij mogelijk een hogere eigen bijdrage zou moeten gaan betalen en mag niet de dupe worden van de technische problemen van Delta Lloyd bij de invoering van een nieuw systeem. Appellante keert zich niet tegen het moeten betalen van een eigen bijdrage, maar wel tegen de hoogte van het eigen zakgeld dat zij - na betaling van de eigen bijdrage - mag overhouden. Van € 250,-- per maand kan zij niet alles betalen. Appellante acht het onredelijk dat het bedrag van de “piepgrens” voor iedereen gelijk is, ongeacht of hij voor zijn pensioen heeft gespaard, zoals appellante, of niet. Voorts acht zij het onredelijk dat zij na ruim anderhalf jaar een bedrag van meer dan € 23.000,-- moet betalen. Zij verzoekt om kwijtschelding en om matiging van de eigen bijdrage tot
€ 1.200,-- per maand.
3.2 Delta Lloyd heeft in hoger beroep gepersisteerd bij het in de beslissing op bezwaar van 22 februari 2006 neergelegde standpunt.
3.3 De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.4 De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de AWBZ een eigen bijdrage verschuldigd is voor haar verblijf in verpleeghuis Aar en Amstel te Nieuwkoop. Evenmin is in geschil de hoogte van het vastgestelde bijdrageplichtige inkomen waarvan gedaagde is uitgegaan. In geschil zijn wel de hoogte van de vastgestelde eigen bijdrage, het met terugwerkende kracht heffen van een eigen bijdrage en het terstond invorderen van een bedrag van € 23.974,92.
3.5 Artikel 2 van het Bijdragebesluit zorg bepaalt dat de verzekerde van 18 jaren of ouder bijdraagt in de kosten van de zorg, verleend door een instelling. Artikel 14, eerste lid, van het Bijdragebesluit zorg bepaalt met betrekking tot de hoogte ervan dat de ongehuwde verzekerde een eigen bijdrage verschuldigd is van 12,5% van het bijdrageplichtige inkomen gedurende de eerste zes maanden van het verblijf in een instelling (lage eigen bijdrage). Artikel 4, eerste lid, onder a, van het Bijdragebesluit zorg houdt in dat de verzekerde, na het verstrijken van die zes maanden, voor het verblijf in een instelling een eigen bijdrage (hierna: hoge eigen bijdrage) verschuldigd is van
€ 1.624,-- per maand (met ingang van 1 januari 2003), onderscheidenlijk € 1.700,-- per maand (met ingang van 1 januari 2004).
3.6 De Raad is van oordeel dat deze imperatief gestelde algemeen verbindende voorschriften gedaagde geen ruimte bieden om de daarin bedoelde eigen bijdragen te matigen of kwijt te schelden. Dat het gehele pensioen van appellante opgaat aan de vastgestelde eigen bijdrage waardoor zij in dezelfde financiële omstandigheden komt te verkeren als degenen die niet voor een pensioen hebben gespaard, leidt niet tot de conclusie dat deze voorschriften om die reden strijdig moeten worden geacht met enige regel van geschreven of ongeschreven recht.
3.7 Dat de door appellante verschuldigde hoge eigen bijdrage eerst circa anderhalf jaar na de aanvang van het verblijf van appellante in de instelling is vastgesteld, kan de rechtmatigheid van die vaststelling, gezien het imperatieve karakter van de onder 3.5 genoemde voorschriften, evenmin aantasten. Dit enkele - ruime - tijdsverloop leidt niet tot de conclusie dat die vaststelling in strijd komt met enige regel van geschreven of ongeschreven recht.
3.8 De grief dat appellante na betaling van de eigen bijdrage te weinig overhoudt om van te kunnen leven slaagt niet. Blijkens de beslissing op bezwaar was de zogeheten “piepgrens” in 2005 € 2.961,24 en het vrij besteedbaar inkomen van appellante na betaling van de eigen bijdrage in dat jaar € 7.622,--. Appellante heeft de juistheid van laatstbedoeld gegeven onvoldoende onderbouwd weersproken.
3.9 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de eigen bijdragen terecht en naar een juist bedrag zijn opgelegd en dat er voor Delta Lloyd geen ruimte is om de vastgestelde eigen bijdragen te matigen.
3.10 Wat het invorderen van de vastgestelde eigen bijdrage betreft is de Raad van oordeel dat de in de nota van 10 november 2004 neergelegde beslissing dat appellante vóór
5 december 2004 € 23.974,92 aan achterstallige eigen bijdragen dient te betalen moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.11 Alhoewel het bezwaar van appellante mede betrekking had op dit invorderingsbesluit is daarover in de beslissing op bezwaar van 22 februari 2006 ten onrechte niet beslist. De overweging in dat besluit inhoudende dat het Zorgkantoor Zuid-Holland zal worden geïnformeerd over de wens van appellante om een betalingsregeling te treffen, kan niet worden aangemerkt als een heroverweging als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, onderscheidenlijk een besluit als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de beslissing op bezwaar van 22 februari 2006, voor zover het de invordering betreft, wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. Aangezien de rechtbank dit niet heeft onderkend, kan ook de aangevallen uitspraak in zoverre niet in stand blijven. Deltal Lloyd zal in zoverre alsnog een besluit moeten nemen op het bezwaar van appellante.
3.12 Met het oog op het in zoverre nieuw te nemen besluit overweegt de Raad het volgende. De bevoegdheid om te beslissen over de invordering van een rechtmatig vastgestelde eigen bijdrage betreft zowel de wijze van invorderen als het geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) invordering. Bij het uitoefenen van die bevoegdheid dient het geschreven en ongeschreven recht in aanmerking te worden genomen, daaronder begrepen de in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb neergelegde regel dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen dient af te wegen, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid voortvloeit. Daarbij geldt, ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
De Raad is van oordeel dat in het kader van deze belangenafweging betekenis toekomt aan de omstandigheid dat de eigen bijdrage van appellante eerst anderhalf jaar na de aanvang van haar verblijf in de instelling is vastgesteld. Uit de gedingstukken blijkt niet dat appellante tussentijds is geïnformeerd over het uitblijven van de nadere vaststelling van die bijdrage en de reden daarvan. Evenmin is zij er op gewezen dat zij er rekening mee moest houden dat zij moest reserveren voor het betalen van een eigen bijdrage tot
€ 1.700,-- per maand. Met betrekking tot de door Delta Lloyd gestelde technische problemen bij de uitvoering van de wetswijziging per 1 januari 2003 is de Raad van oordeel dat deze tot de risicosfeer van Delta Lloyd behoren. De Raad is van oordeel dat aan deze omstandigheden bij de belangenafweging in die zin betekenis toekomt dat in het onderhavige geval gedeeltelijk wordt afgezien van verdere invordering en dat voor het overige een betalingsregeling wordt getroffen.
3.13 Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het besluit van 22 februari 2006 vernietigen wegens strijd met de wet voor zover het de invordering betreft. Delta Lloyd dient in zoverre een besluit op het bezwaar van appellante te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
3.14 De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de invordering betreft;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 22 februari 2006 voor zover het de invordering betreft;
Draagt Delta Lloyd op een nieuw besluit op het bezwaar van appellante te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat Delta Lloyd het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en B.W.N. de Waard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007.
(get.) R.M. van Male
(get.) S.R. Bagga
BKH 021007