ECLI:NL:CRVB:2007:BB6226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/923 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering aan de orde is. Appellante, die sinds 1977 arbeidsongeschikt is, heeft in 2000 een herbeoordeling ondergaan. De verzekeringsarts concludeerde dat zij in staat was om rugsparende arbeid te verrichten, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoert dat haar medische situatie niet correct is beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw bekeken.

De Raad constateert dat de geselecteerde functie van stikster lederwaren niet passend is, omdat niet is aangetoond dat appellante over de vereiste ervaring beschikt. Daarnaast is er twijfel over de medische geschiktheid van de geselecteerde functies, gezien de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts. De Raad oordeelt dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid niet voldoet aan de wettelijke vereisten, omdat deze niet is gebaseerd op ten minste drie verschillende functies met samen ten minste 30 arbeidsplaatsen. Hierdoor komt het bestreden besluit van het Uwv voor vernietiging in aanmerking.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1368,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 20 september 2007, waarbij de Raad de Raad van bestuur van het Uwv opdraagt om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de bevindingen in deze uitspraak.

Uitspraak

05/923 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 december 2004, 02/5668 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2007. Voor appellante is verschenen mr. De Bie voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder Uwv tevens verstaan het Lisv.
Appellante, die werkzaam was als schoonmaakster bij het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam, heeft zich in juli 1977, tijdens vakantie in Spanje, ziek gemeld, waarna aan haar per einde wachttijd een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellante, die de Spaanse nationaliteit heeft, is sedertdien in Spanje blijven wonen.
Bij een herbeoordeling in het kader van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA), is door de verzekeringsarts M. Bakker, blijkens een rapportage van 6 mei 1996, op basis van dossierstudie en gegevens uit Spanje, geconcludeerd dat appellante is aangewezen op rugsparende arbeid. Door Bakker is een belastbaarheidspatroon opgesteld. De arbeidsdeskundige H. de Boer heeft daarop voor appellante passend te achten functies geselecteerd. Na afzetting van het maatmaninkomen van appellante tegen de resterende verdiencapaciteit, concludeert De Boer tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Daarop is bij besluit van 7 juli 1997 de uitkering van appellante ingetrokken.
In bezwaar zijn namens appellante gegevens overgelegd waaruit moet blijken dat zij (ook) op psychische gronden beperkt is ten aanzien van het verrichten van arbeid. Op verzoek van bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes is een psychiatrische expertise verricht door S.J. Duinkerke, zenuwarts-psychiater, en I.E.J. Sagis, psycholoog. In een onderzoeksverslag van 9 februari 2000 wordt geconcludeerd dat appellante marginaal voldoet aan de criteria van de dysthyme stoornis dan wel dysthymie. Wanneer die diagnose wordt aangehouden zijn beperkingen aanwezig voor jaagwerk, akkoordwerk, een bovengemiddelde werkdruk, een dwingend werktempo en het tegelijkertijd uitvoeren van complexe taken. Appellante is het meest geschikt voor een gestructureerde functie met duidelijke leiding van bovenaf. Heijltjes heeft daarop het belastbaarheidspatroon bijgesteld in die zin dat de belastbaarheid van appellante vanuit psychiatrisch oogpunt beperkt wordt geacht ten aanzien van jaagwerk en akkoordwerk en een bovengemiddelde werkdruk (te voegen onder 28 punt A van het belastbaarheidspatroon) en een combinatie van dwingend werktempo (item 28 punt B) en tegelijkertijd uitvoeren van complexe taken. De arbeidsdeskundige A.C. Vermeulen heeft daarop een aantal van de oorspronkelijk geselecteerde functies als niet-passend laten vallen. Tot wijziging van
de mate van arbeidsongeschiktheid leidde dit niet. Appellante bleef ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse minder dan 15%. Wel diende de datum van ingang van
de herziening naar de toekomst te worden verlegd aangezien er een tweetal nieuwe functies was geselecteerd. Bij besluit van 9 mei 2000 is het bezwaar met betrekking
tot de ingangsdatum van de intrekking gegrond verklaard en is appellantes arbeidsongeschiktheidsuitkering ingetrokken per 10 november 2000.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 mei 2001 het beroep - op procedurele gronden - gegrond verklaard. Aan het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Partijen hebben in deze uitspraak berust.
Bij brief van 30 december 2002 is namens appellante beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door het Uwv op het bezwaar.
De bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp concludeert in een rapportage van
16 oktober 2003 dat het opgestelde belastbaarheidspatroon de beperkingen van appellante ook ten aanzien van de datum in geding, 10 november 2000, correct weergeeft. De bezwaararbeidsdeskundige F.C. Schrijer acht een tweetal geselecteerde functies niet passend. De functies assemblagemedewerker (fbc 8463), hulplederbewerkster/stikster lederwaren (fbc 8030) en coupeuse/matrassenstikster (fbc 7965) worden wel passend geoordeeld. De markering in de onderscheiden functies op het item 28A staat daaraan volgens Schrijer niet in de weg, nu in deze functies geen sprake is van een hoge tijdsdruk. Op die grondslag bedraagt het verlies aan verdienvermogen ruim 16%. Bij besluit van
13 februari 2004, hierna: het bestreden besluit, is het bezwaar gegrond verklaard en is appellante ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%.
In het beroep tegen het bestreden besluit is namens appellante onder meer de medische geschiktheid van de geselecteerde functies bestreden. Namens het Uwv is dienaangaande opgemerkt dat de beperkingen op de items 28A en B niet absoluut zijn aangegeven. Tijdsdruk en tempodruk zijn wel mogelijk, maar niet aanmerkelijk hoog én continu én langdurig aanwezig. De mogelijke overschrijdingen zijn adequaat gemotiveerd.
De rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, nu door het Uwv op 13 februari 2004 een reëel besluit op het bezwaar is genomen. Het beroep tegen laatstgenoemd besluit is ongegrond verklaard. Ten aanzien van laatstgenoemd besluit merkt de rechtbank op dat zij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. Door appellante zijn ook geen concrete medische gegevens overgelegd waaruit anders zou kunnen blijken. Ook acht de rechtbank de markeringen bij de onderscheiden functies afdoende gemotiveerd. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellante, gezien het verhandelde ter zitting, met name de medische passendheid van de geselecteerde functies op het item 28 bestreden. Daarnaast is opgemerkt dat de functie stikster lederwaren vereist dat betrokkene ervaring heeft met naai-/stikwerk, terwijl niet blijkt dat appellante over deze ervaring beschikt.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad constateert met appellante dat de functie stikster lederwaren (fbc 8030) als eis stelt dat betrokkene ervaring heeft met naai- en stikwerk. Door het Uwv is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat appellante over deze ervaring beschikt. Daaruit volgt dat deze functie vooralsnog ten onrechte aan de schatting ten gronde is gelegd. Daarnaast merkt de Raad op dat in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Schrijer de mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van appellante in de onderscheiden functies op het item 28A is toegelicht met de opmerking dat in die functies geen hoge tijdsdruk is vereist. Blijkens het rapport van de deskundige Duinkerke is appellante echter reeds beperkt ten aanzien van bovengemiddelde werkdruk. Naar het oordeel van de Raad kan dan ook niet worden gezegd dat met de rapportage van Schrijer de passendheid voor appellante van de betreffende functies afdoende is gemotiveerd. De Raad concludeert dat de schatting niet voldoet aan het vereiste dat deze rust op ten minste drie verschillende functies met tezamen ten minste 30 arbeidsplaatsen. Het bestreden besluit komt dan ook wegens strijd met artikel 9 van het Schattingsbesluit Arbeidsongeschiktheidswetten voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 724,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1368,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 1368,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 131,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en
F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar
op 20 september 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.