ECLI:NL:CRVB:2007:BB6027
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAO-uitkering na vernietiging van eerdere besluiten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die sinds 1 september 1996 als kamermeisje werkte, had haar werkzaamheden op 18 februari 2003 gestaakt wegens ziekte. Het Uwv weigerde haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank bevestigde deze weigering in haar uitspraak van 10 juni 2005.
Tijdens de zitting op 11 oktober 2007, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat mr. L.M. Lalji, heeft het Uwv medegedeeld dat het bestreden besluit niet langer werd gehandhaafd. Dit was een gevolg van een eerdere uitspraak van de Raad, waarin werd geoordeeld dat appellante recht had op een WAO-uitkering. De Raad heeft vervolgens de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Het Uwv werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen.
De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, die zijn begroot op € 966,-- voor verleende rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade en in aanwezigheid van griffier A. Kovács op 18 oktober 2007. De Raad heeft bepaald dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,-- moet vergoeden.