ECLI:NL:CRVB:2007:BB6027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4258 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering na vernietiging van eerdere besluiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die sinds 1 september 1996 als kamermeisje werkte, had haar werkzaamheden op 18 februari 2003 gestaakt wegens ziekte. Het Uwv weigerde haar een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), omdat zij niet rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank bevestigde deze weigering in haar uitspraak van 10 juni 2005.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2007, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat mr. L.M. Lalji, heeft het Uwv medegedeeld dat het bestreden besluit niet langer werd gehandhaafd. Dit was een gevolg van een eerdere uitspraak van de Raad, waarin werd geoordeeld dat appellante recht had op een WAO-uitkering. De Raad heeft vervolgens de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Het Uwv werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen.

De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, die zijn begroot op € 966,-- voor verleende rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade en in aanwezigheid van griffier A. Kovács op 18 oktober 2007. De Raad heeft bepaald dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,-- moet vergoeden.

Uitspraak

05/4258 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2005, 04/3895 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 oktober 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.M. Lalji, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Lalji voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was sedert 1 september 1996 werkzaam als kamermeisje. Tot 12 februari 1997 beschikte zij over een vergunning tot verblijf voor verblijf bij haar partner. Uit hoofde van deze vergunning was arbeid vrij toegestaan. Na genoemde datum beschikte appellante niet over een geldige verblijfstitel.
Op 18 februari 2003 heeft appellante haar werkzaamheden in verband met ziekte gestaakt. Bij besluit van 29 maart 2004 heeft het Uwv appellante ter zake hiervan een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd onder overweging dat zij niet als werknemer wordt beschouwd nu zij niet rechtmatig in Nederland verblijft. Bij het bestreden besluit van 26 juli 2004 heeft het Uwv zijn besluit van 29 maart 2004 na bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft appellantes beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Daags voor de zitting van de Raad heeft het Uwv telefonisch medegedeeld het bestreden besluit met het oog op ’s Raads uitspraak van 4 juli 2003, 00/6603 WAO niet langer te handhaven. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het Uwv daaraan toegevoegd dat aan appellante met ingang van 18 februari 2004 een uitkering ingevolge de WAO zal worden toegekend.
Gezien het vorenstaande kan de aangevallen uitspraak geen stand houden. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd onder gegrondverklaring van het beroep daartegen. Het Uwv zal worden opgedragen opnieuw op appellantes bezwaar te beslissen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, tezamen € 966,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A. Kovács.
IJ171007