ECLI:NL:CRVB:2007:BB6019
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van vrijstelling van premiebetaling voor AOW-verzekering door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle, die op 26 april 2005 had geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht de aanvraag van appellante voor vrijstelling van de verzekeringsplicht voor de AOW had afgewezen. Appellante ontvangt sinds het overlijden van haar echtgenoot in 1984 een Hinterbliebenenrente uit Duitsland en woont sinds 1985 in Nederland. In april 2004 heeft zij de Svb verzocht om niet in aanmerking te komen voor een AOW-uitkering, omdat zij verwachtte voldoende inkomsten te hebben en derhalve geen premie te willen betalen. De Svb heeft haar verzoek om vrijstelling van de verzekeringsplicht op 4 mei 2004 afgewezen, omdat appellante niet aan de voorwaarden voldeed. Dit besluit werd na bezwaar door de Svb gehandhaafd.
De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de bezwaren van appellante, die zich richtten op de belasting- en premieheffing tussen Nederland en Duitsland, niet relevant zijn voor de beoordeling van het geschil. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2007, in tegenwoordigheid van griffier A. Kovács.