ECLI:NL:CRVB:2007:BB6019

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3333 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vrijstelling van premiebetaling voor AOW-verzekering door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle, die op 26 april 2005 had geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht de aanvraag van appellante voor vrijstelling van de verzekeringsplicht voor de AOW had afgewezen. Appellante ontvangt sinds het overlijden van haar echtgenoot in 1984 een Hinterbliebenenrente uit Duitsland en woont sinds 1985 in Nederland. In april 2004 heeft zij de Svb verzocht om niet in aanmerking te komen voor een AOW-uitkering, omdat zij verwachtte voldoende inkomsten te hebben en derhalve geen premie te willen betalen. De Svb heeft haar verzoek om vrijstelling van de verzekeringsplicht op 4 mei 2004 afgewezen, omdat appellante niet aan de voorwaarden voldeed. Dit besluit werd na bezwaar door de Svb gehandhaafd.

De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de bezwaren van appellante, die zich richtten op de belasting- en premieheffing tussen Nederland en Duitsland, niet relevant zijn voor de beoordeling van het geschil. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade en is openbaar uitgesproken op 18 oktober 2007, in tegenwoordigheid van griffier A. Kovács.

Uitspraak

05/3333 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 26 april 2005, 04/1027 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 18 oktober 2007.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2007. Namens appellant is haar partner J. van Zwol verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Gersie.
II. OVERWEGINGEN
Appellante ontvangt sinds het overlijden van haar echtgenoot in 1984 een Hinterbliebenenrente uit Duitsland. Zij woont sedert 1985 in Nederland.
Appellante heeft zich op 13 april 2004 tot de Svb gewend met het verzoek niet in aanmerking te komen voor een AOW-uitkering. Zij heeft daarbij naar voren gebracht vanaf haar 65e jaar geen AOW-uitkering te willen ontvangen omdat zij over voldoende inkomsten zal beschikken en derhalve geen premie te willen betalen. Zij heeft vervolgens middels een haar door de Svb toegezonden formulier een aanvraag om vrijstelling verzekeringsplicht volksverzekeringen ingediend.
Bij besluit van 4 mei 2004 heeft de Svb geweigerd aan appellante de gevraagde vrijstelling te verlenen omdat zij niet aan de voorwaarden daarvoor voldoet. Dit besluit is door de Svb bij het bestreden besluit van 4 augustus 2004 na bezwaar gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat appellante niet aan de voorwaarden voor vrijstelling van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen voldoet, zodat de Svb terecht heeft geweigerd haar die vrijstelling te verlenen. De Raad kan zich in deze overwegingen geheel vinden.
Met de rechtbank stelt de Raad voorts vast dat appellantes bezwaren zich met name richten tegen het (tot 1 januari 2006 geldende) gebrek aan afstemming van de belasting- en premieheffing in Nederland en Duitsland, waardoor appellante te veel en/of dubbele belasting en premie zou hebben betaald. Dit kan echter bij de beoordeling van het onderhavige geschil geen rol spelen.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2007.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) A. Kovács.
IJ171007