ECLI:NL:CRVB:2007:BB6017
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de AAW en WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 4 april 2005 zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had in februari 2001 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), waarbij hij stelde dat hij sinds 1994 arbeidsongeschikt was door de ziekte van Parkinson. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van het feit dat appellant op het moment van intreden van zijn arbeidsongeschiktheid, 1 februari 2001, niet verzekerd was onder deze wetten. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij zij opmerkte dat eventuele twijfel over het moment van intreden van de arbeidsongeschiktheid voor risico van de betrokkene komt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 18 oktober 2007 behandeld. Tijdens de zitting op 11 oktober 2007 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. F. Steeman. De Raad oordeelde dat, hoewel appellant vanaf 1994 klachten had die aan Parkinsonisme waren gerelateerd, niet kon worden aangetoond dat deze klachten al voor 1 februari 2001 tot arbeidsongeschiktheid hadden geleid. De Raad steunde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat appellant niet in aanmerking kwam voor de gevraagde uitkering.