ECLI:NL:CRVB:2007:BB5920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.F. Bandringa
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering na medische herbeoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellante, die als medisch secretaresse werkte, meldde zich op 4 april 2000 ziek vanwege surmenageklachten. Na medisch onderzoek werd haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%. Na een herbeoordeling in 2001, waarbij haar klachten toenamen, werd haar uitkering herzien naar 80 tot 100%. Echter, in een later besluit werd deze herziening teruggedraaid naar 35 tot 45%. Appellante ging in bezwaar, wat leidde tot een herziening van haar uitkering naar 45 tot 55%. In de beroepsprocedure werd een deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat appellante ook een depressieve stoornis had, maar dat de eerder vastgestelde beperkingen adequaat waren. De rechtbank volgde dit oordeel en verklaarde het beroep ongegrond.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige in beginsel wordt gevolgd, en dat er geen aanleiding is om van dit principe af te wijken. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante, en dat de toelichting van de bezwaarverzekeringsarts toereikend is. De Raad ziet geen reden om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 17 oktober 2007.