ECLI:NL:CRVB:2007:BB5903
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Terugvordering WAO-uitkering en WSW-inkomen: Anticumulatie en Vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die sinds 19 juni 1989 in het genot was van een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant was sinds 30 oktober 1989 werkzaam binnen de Wet sociale werkvoorziening (WSW). De terugvordering is gebaseerd op het feit dat appellant naast zijn WAO-uitkering ook inkomen uit WSW-werkzaamheden ontving, wat leidde tot een overschrijding van de toegestane uitkeringsgrens.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de terugvordering van de WAO-uitkering terecht is, omdat appellant niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord over de terugvordering. De rechtbank had het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Appellant stelde dat het Uwv het vertrouwensbeginsel had geschonden, omdat hij uit eerdere communicatie had afgeleid dat zijn uitkering correct was. De Raad oordeelt echter dat appellant had moeten beseffen dat zijn totale inkomen uit WSW-werkzaamheden en WAO-uitkering hoger was dan zijn eerdere uitkering.
De Raad benadrukt dat er geen sprake is van een herziening van de WAO-uitkering, maar van de toepassing van artikel 44 van de WAO. De Raad concludeert dat het Uwv niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat er geen dringende reden was om af te zien van de terugvordering, ondanks de psychische problemen van appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd voor zover deze is aangevochten, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.