ECLI:NL:CRVB:2007:BB5899
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.F. Bandringa
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor maatgevende arbeid en urenbeperking
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 3 januari 2006 het beroep ongegrond verklaarde. De appellant, die als docent wiskunde werkte, had een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend na uitval door locomotore klachten als gevolg van een verkeersongeval op 4 oktober 2002. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 25 november 2003 geweigerd om appellant per 20 november 2003 een uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit en oordeelde dat het Uwv voldoende had onderbouwd waarom er geen urenbeperking voor appellant gold en dat hij geschikt was voor zijn eigen functie.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat hij psychische en lichamelijke beperkingen ondervond die hem verhinderden om duurzaam arbeid te verrichten. Hij betoogde dat de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgenomen urenbeperking van 30 uur per week hem ongeschikt maakte voor de maatgevende arbeid, aangezien hij gemiddeld 36,86 uur per week werkte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de medische beperkingen van appellant door het Uwv correct waren vastgesteld. De Raad maakte de overwegingen van de rechtbank tot de zijne en concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het standpunt van appellant dat hij niet kon werken. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en E. Dijt als leden. De beslissing werd in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier uitgesproken op 17 oktober 2007.