ECLI:NL:CRVB:2007:BB5899

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-950 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.F. Bandringa
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor maatgevende arbeid en urenbeperking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 3 januari 2006 het beroep ongegrond verklaarde. De appellant, die als docent wiskunde werkte, had een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend na uitval door locomotore klachten als gevolg van een verkeersongeval op 4 oktober 2002. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 25 november 2003 geweigerd om appellant per 20 november 2003 een uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit en oordeelde dat het Uwv voldoende had onderbouwd waarom er geen urenbeperking voor appellant gold en dat hij geschikt was voor zijn eigen functie.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn stelling dat hij psychische en lichamelijke beperkingen ondervond die hem verhinderden om duurzaam arbeid te verrichten. Hij betoogde dat de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgenomen urenbeperking van 30 uur per week hem ongeschikt maakte voor de maatgevende arbeid, aangezien hij gemiddeld 36,86 uur per week werkte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de medische beperkingen van appellant door het Uwv correct waren vastgesteld. De Raad maakte de overwegingen van de rechtbank tot de zijne en concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het standpunt van appellant dat hij niet kon werken. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en E. Dijt als leden. De beslissing werd in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier uitgesproken op 17 oktober 2007.

Uitspraak

06/950 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 januari 2006, 05/910 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2007.
Appellant is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Wal.
II. OVERWEGINGEN
Voor een uitgebreidere weergave van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Appellant was werkzaam als docent wiskunde voor 36,86 uur per week toen hij uitviel met locomotore klachten ten gevolge van een verkeersongeval op 4 oktober 2002. Bij besluit van 25 november 2003 heeft het Uwv geweigerd appellant per 20 november 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapport van de verzekeringarts B.J.M. Thomassen van
19 augustus 2003, een door hem ingevulde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van dezelfde datum en een rapport van de arbeidsdeskundige J.J.M. Mevis van 24 november 2003. Deze heeft geconcludeerd dat appellant in staat moet worden geacht de maatgevende arbeid van docent wiskunde in de volle omvang te verrichten.
De bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp heeft informatie ingewonnen bij de behandelend sector, te weten de anesthesioloog O.J.J.M. Rohof en de orthopedisch chirurgen A.D. Verburg en J.W. Duyzings. Voorts heeft de psychiater J.D.J. Tilanus op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts een expertiserapport uitgebracht. In zijn rapport van 3 november 2004 heeft de bezwaarverzekeringsarts de conclusies van de primaire verzekeringsarts onderschreven. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige
H.J.M. Saris opnieuw bezien of appellant in staat moet worden geacht het werk als docent wiskunde te verrichten. In zijn rapport van 26 november 2004 heeft de bezwaararbeidsdeskundige deze vraag bevestigend beantwoord. Hij heeft daarbij overwogen dat appellant de noodzakelijke uitgebreide stretchoefeningen in principe in de pauzetijden kan doen en dat hij voldoende kan vertreden en van houding wisselen tijdens het lesgeven en bij het wisselen van klaslokaal. Bij besluit van 4 april 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 25 november 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en daartoe, onder meer, overwogen dat niet is gebleken dat de behandelend sector een afwijkende mening heeft over de gezondheidstoestand van appellant. Ook was de rechtbank van oordeel dat het Uwv in bezwaar voldoende heeft onderbouwd waarom voor appellant geen urenbeperking geldt. Voorts achtte de rechtbank voldoende onderbouwd dat appellant geschikt is voor zijn eigen functie.
In hoger beroep heeft appellant zijn stelling herhaald dat hij op en na de datum hier in geding zodanige psychische en lichamelijke beperkingen ondervindt dat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid heeft. Voorts heeft appellant betoogd dat hij alleen al vanwege de in de FML opgenomen urenbeperking van 30 uur per week niet geschikt is voor de maatgevende arbeid, nu hij werkzaam was in een gemiddelde werkweek van 36,86 uur.
De Raad ziet geen aanleiding om er aan te twijfelen dat de medische beperkingen van appellant door het Uwv juist zijn vastgesteld en maakt de overwegingen van de rechtbank hierover tot de zijne. De Raad voegt hieraan toe dat de rapporten van de verzekeringsartsen, de brieven van de behandelend specialisten en het psychiatrisch expertiserapport geen aanknopingspunten bieden voor appellants standpunt dat hij in het geheel niet kan werken, terwijl appellant in beroep en hoger beroep ook geen nadere medische stukken heeft overgelegd.
Met betrekking tot de urenbeperking overweegt de Raad als volgt. In de FML van
19 augustus 2003 is een urenbeperking tot 6 uur per dag en 30 uur per week opgenomen. Hangende de procedure in eerste aanleg heeft het Uwv, middels een rapport van de verzekeringsarts Thomassen van 3 augustus 2005 en een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Saris van 8 juli 2005, verklaard dat de FML van
19 augustus 2003 bedoeld was als een intern werkdocument en dat na intern overleg op 20 november 2003 een gewijzigde FML is opgesteld, waarin geen urenbeperking meer is opgenomen. Van laatstgenoemde FML heeft het Uwv een exemplaar overgelegd. De Raad acht deze uitleg plausibel. Deze uitleg wordt ook ondersteund door het rapport van de arbeidsdeskundige Mevis van 24 november 2003. Dit vermeldt een gesprek tussen de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts Thomassen op 20 november 2003, waarin de verzekeringsarts aangaf dat appellant na circa 2 uur van activiteit een kwartier de mogelijkheid moet worden geboden om stretchoefeningen te verrichten. Deze opmerking is in de FML van 20 november 2003 opgenomen door een wijziging van de toelichting bij item 4.24, waaraan is toegevoegd dat appellant om de twee uren gedurende een kwartier de tijd moet krijgen om actief zijn knie te mobiliseren. De Raad leidt uit een en ander af dat de aanvankelijk door de verzekeringsarts aangegeven urenbeperking na het overleg op 20 november 2003 is vervallen, waarvoor deze wijziging van de toelichting bij item 4.24 in de plaats is gekomen. Hoewel te betreuren valt dat de gewijzigde FML aanvankelijk niet aan appellant is verstrekt, ziet de Raad geen aanleiding om hieraan consequenties voor het bestreden besluit te verbinden. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat blijkens de rapporten van de arbeidsdeskundige Mevis van 24 november 2003 en de bezwaararbeidsdeskundige Saris van 26 november 2004, appellants functie de mogelijkheid biedt na twee uur een kwartier oefeningen te doen. Een urenbeperking hiervoor is dan ook niet noodzakelijk, terwijl ook niet is gebleken dat om andere redenen een urenbeperking aangewezen zou zijn.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get. W.R. de Vries.
CVG