tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 oktober 2006, 06/2215 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda (hierna: de Commissie)
Datum uitspraak: 16 oktober 2007
Namens appellante heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
De Commissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met dat in de gedingen met reg.nr. 06/1174 WWB, 06/1175 WWB, 06/1176 WWB en 06/2088 WWB, plaatsgevonden op 24 juli 2007. Namens appellante is mr. Gulickx verschenen. Tevens is in de zaak met reg.nr. 06/1174 WWB, 06/1175 WWB en 06/1176 WWB gehoord mevrouw [naam dochter], wonende te [plaatsnaam], dochter van appellante. De Commissie heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellante heeft op 30 augustus 2005 een aanvraag om bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan ingediend.
Bij besluit van 21 september 2005 heeft de Commissie deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met [K.] (hierna: [K.]) die over inkomsten beschikt gelijk of hoger dan de voor haar geldende bijstandsnorm.
Bij besluit van 17 maart 2006 heeft de Commissie het tegen het besluit van 21 september 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft de Commissie overwogen dat appellante haar hoofdverblijf heeft op het adres [adres] waar tevens [K.] zijn hoofdverblijf heeft en dat appellante en [K.] in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag om bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 17 maart 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Volgens appellante is er geen sprake van een gezamenlijke huishouding met [K.] omdat niet aan het criterium van de wederzijdse zorg wordt voldaan. Zij stelt hiertoe dat er nooit eerder sprake is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding met [K.]. Voorts stelt zij met ingang van 1 september 2005 op zakelijke basis een kamer te huren bij [K.].
Het hoger beroep slaagt niet. De Raad heeft in zijn uitspraak van heden in de gedingen met reg.nr. 06/1174 WWB, 06/1175 WWB en 06/1176 WWB vastgesteld dat de Commissie terecht de bijstand van appellante met ingang van 1 maart 2004 heeft ingetrokken op de grond dat appellante een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [K.] en daarom voor de bijstandsverlening als gehuwd had moeten worden aangemerkt. Nu voorts niet in geschil is dat appellante en [K.] – ten tijde hier van belang – in dezelfde woning hun hoofdverblijf hadden, is er op grond van het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder a, van de WWB sprake van een gezamenlijke huishouding tussen appellante en [K.].
De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en Th.C. van Sloten en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2007.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.