ECLI:NL:CRVB:2007:BB5744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-232 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.C.M. van Laar
  • J.F. Bandringa
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen inkomensoverzicht in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en ontving een inkomensoverzicht van het Uwv, waaruit bleek dat zij over een bepaalde periode te veel uitkering had ontvangen. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante tegen dit inkomensoverzicht niet-ontvankelijk, omdat het inkomensoverzicht volgens hen niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.

De rechtbank bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de vaststelling van een onverschuldigd betaald bedrag geen rechtsgevolg heeft, tenzij er expliciet wordt medegedeeld dat het bedrag teruggevorderd zal worden. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het Uwv wel degelijk had besloten tot verrekening van het onverschuldigd betaalde bedrag.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat het inkomensoverzicht geen melding maakte van een terugvordering of verrekening. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het inkomensoverzicht niet als een besluit kon worden aangemerkt en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.

Uitspraak

07/232 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2006, 05/2684 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. de Bie, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 22 augustus 2007. Partijen zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Appellante ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Door middel van een aan appellante toegezonden inkomensoverzicht van 20 november 2002 heeft het Uwv aan haar kenbaar gemaakt dat zij over het tijdvak van maart 1998 tot en met oktober 2002 € 59.621,09 bruto en € 4.845,64 netto teveel aan WAO-uitkering heeft ontvangen en dat zij over de aflossing nog bericht zal ontvangen van het Uwv.
Bij beslissing op bezwaar van 28 april 2005 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, daartoe overwegende dat het inkomensoverzicht van 20 november 2002 niet het karakter draagt van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante, voor zover het is gericht tegen het besluit van het Uwv haar bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de op het inkomensoverzicht vermelde onverschuldigd betaalde bedragen niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kunnen worden aangemerkt, nu de enkele vaststelling dat een bedrag onverschuldigd is betaald geen rechtsgevolg heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is eerst bij de uitdrukkelijke mededeling dat een onverschuldigd betaald bedrag wordt teruggevorderd, sprake van een besluit. Dat het onverschuldigd betaalde bedrag van appellante wordt teruggevorderd, is, aldus de rechtbank, niet op het inkomensoverzicht vermeld.
In hoger beroep stelt appellante zich op het standpunt dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard, nu op het inkomensoverzicht van 20 november 2002 wordt kenbaar gemaakt dat het Uwv heeft besloten tot een verrekening over te gaan.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Ook de Raad is niet gebleken dat op het inkomensoverzicht is vermeld dat het onverschuldigd betaalde bedrag zal worden teruggevorderd. Evenmin blijkt daaruit dat dit bedrag is verrekend met de uitkering over november 2002. De Raad ziet derhalve geen reden om het oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden.
De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar als voorzitter en J.F. Bandringa en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2007.
(get.) M.C.M. van Laar.
(get.) M. Gunter.
JL