ECLI:NL:CRVB:2007:BB5393

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7020 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.F. Bandringa
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid na herbeoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 november 2005. De zaak betreft de intrekking van de WAZ-uitkering van betrokkene, die als zelfstandige een supermarkt heeft geëxploiteerd. Betrokkene heeft zijn werkzaamheden moeten neerleggen vanwege een acute hernia en ontving vanaf 28 april 1998 een WAZ-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.

Na een herbeoordeling op 25 mei 2004, waarbij betrokkene werd onderzocht door arts A.F. Damee, concludeerde de arts dat betrokkene in staat was rugsparende werkzaamheden te verrichten. De arbeidskundige beoordeling toonde aan dat betrokkene functies kon vervullen die leidden tot een verlies aan verdiencapaciteit van 24,74%. Op basis hiervan heeft appellant de WAZ-uitkering per 15 augustus 2004 ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de intrekking van de WAZ-uitkering onterecht was, omdat appellant ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de beperkingen van betrokkene en de reductiefactor niet correct heeft toegepast. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar op andere gronden, en verplicht appellant om opnieuw op het bezwaar van betrokkene te beslissen. Tevens wordt appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,--.

Uitspraak

05/7020 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 21 november 2005, 05/512 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene],
en
appellant.
Datum uitspraak: 10 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens betrokkene heeft mr. J.J. van der Woude, advocaat te Zutphen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2007. Namens appellant is verschenen mr. R.A. van de Berkt. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Woude.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene heeft laatstelijk gedurende gemiddeld 60 uur per week als zelfstandige een supermarkt geëxploiteerd. In april 1997 heeft betrokkene zijn werkzaamheden moeten neerleggen in verband met een acute hernia, waarvoor hij in januari 1998 is geopereerd. Met ingang van 28 april 1998 is aan betrokkene een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%, toegekend. Bij een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft betrokkene op 25 mei 2004 het spreekuur van de arts A.F. Damee bezocht, die na onderzoek tot de conclusie is gekomen dat betrokkene in staat is rugsparende werkzaamheden te verrichten. In de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn de voor betrokkene geldende beperkingen weergegeven. Arbeidskundig onderzoek heeft uitgewezen dat betrokkene in staat is functies te vervullen die leiden tot een verlies aan verdiencapaciteit van 24,74%. Overeenkomstig deze bevindingen heeft appellant bij besluit van 23 juli 2004 de WAZ-uitkering van betrokkene per 15 augustus 2004 ingetrokken. Bij besluit op bezwaar van 2 maart 2005 (het bestreden besluit) heeft appellant het besluit van 23 juli 2004 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen nader op het bezwaar van betrokkene te beslissen met inachtneming van haar uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank tevens beslissingen gegeven inzake vergoeding van proceskosten en griffierecht.
De Raad oordeelt als volgt.
Bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 25 mei 2004, waarbij een lichamelijk onderzoek is verricht en onder meer kennis is genomen van de bevindingen van de orthopeadisch chirurgen die betrokkene hebben behandeld, is als diagnose gesteld status na HNP-operatie en lumbale discopathie. Voor betrokkene, die aangewezen wordt geacht op rugsparende werkzaamheden, is in de FML onder meer vastgelegd dat hij niet meer dan 5 kg kan tillen of dragen, hooguit een kwartier achtereen kan lopen en staan, dat sprake moet zijn van afwisseling van zitten, staan en lopen en dat hij moet kunnen vertreden. De Raad is van oordeel dat de beschikbare medische gegevens niet tot het oordeel kunnen leiden dat de bezwaarverzekeringsarts voor betrokkene te geringe beperkingen heeft aangenomen. Naar het oordeel van de Raad zijn de aangenomen beperkingen in overeenstemming met het advies van orthopaedisch chirurg
J.P.W. van Jonbergen, zoals verwoord in de brief van 4 februari 2004, dat betrokkene langdurige statische belasting en rugbelastende werkzaamheden dient te vermijden.
Aan de intrekking van de WAZ-uitkering per 15 augustus 2004 ligt ten grondslag dat betrokkene onder meer de functies van telefonist/receptionist, acquisiteur en verkoper groothandel kan vervullen. De Raad is van oordeel dat deze functies, die slechts een geringe fysieke belasting meebrengen en de mogelijkheid bieden om van houding te wisselen, niet leiden tot een overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene.
Bezwaararbeidsdeskundige M.M. Arts heeft het maatmaninkomen van betrokkene, uitgaande van een werkweek van 60 uur, berekend op € 10,55 per uur. De loonwaarde van de functie van acquisiteur, de middelste van de drie geselecteerde functies met de hoogste loonwaarde, bedraagt € 13,38 per uur. Uitgaande van de kleinste urenomvang van deze drie functies van 36 uur en de urenomvang van de maatman van 60 uur is het bedrag van € 13,38 gecorrigeerd met de reductiefactor 36/60, hetgeen leidt tot een verdiencapaciteit van € 8,03 per uur. De vergelijking van dit maatmaninkomen met de berekende verdiencapaciteit resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 23,9%.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld, zoals ook verwoord ter zitting van de rechtbank op 10 november 2005, dat betrokkene niet in staat is gedurende 60 uur per week arbeid te verrichten. Ter zitting van de Raad heeft appellants gemachtigde dit standpunt bevestigd, zij het dat geen uitspraak is gedaan over de mate waarin betrokkene minder dan 60 uur per week kan werken. Uitgaande van het standpunt van appellant dat betrokkene voor een geringer aantal uren belastbaar is dan in zijn maatgevende arbeid, constateert de Raad dat appellant ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 10, tweede lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten volgens welke bepaling het door betrokkene in passende functies nog te realiseren inkomen per uur niet hoger dient te worden gesteld dan zijn maatmaninkomen per uur. Het maatmaninkomen van betrokkene bedraagt, naar niet is bestreden, € 10,55 per uur, zodat de loonwaarde van de passende functies niet € 13,38 bedraagt, maar moet worden gemaximeerd op € 10,55. Op dit gemaximeerde inkomen per uur dient vervolgens, onder toepassing van punt 5 van het Besluit uurloonschatting, de reductiefactor te worden toegepast. Op deze grond moet worden vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 15 augustus 2004 hoger was dan 25%, zodat de WAZ-uitkering ten onrechte per die datum is ingetrokken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de rechtbank het bestreden besluit terecht, zij het op andere gronden, heeft vernietigd, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt met dien verstande dat appellant met inachtneming van deze uitspraak van de Raad opnieuw op het bezwaar van betrokkene dient te beslissen.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak met dien verstande dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van ’s Raads uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 428,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) M. Gunter.
JL