ECLI:NL:CRVB:2007:BB5365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6569 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.F. Bandringa
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die op 6 oktober 2005 een eerdere beslissing van het Uwv bevestigde. De appellant, die in het verleden als zelfstandig horeca-ondernemer werkte, had een WAZ-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, die twijfels had over de door de appellant gestelde beperkingen, werd er een psychiatrische expertise aangevraagd. De arbeidsdeskundige concludeerde dat de appellant in staat was om functies te vervullen die een inkomen opleverden dat boven de grens van arbeidsongeschiktheid lag. Op 30 september 2004 werd de WAZ-uitkering van de appellant ingetrokken, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot een rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat de (bezwaar)verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat er onvoldoende reden was om te twijfelen aan de deskundigheid van de betrokken artsen. De rechtbank vond dat de traumatische ervaringen van de appellant in de beoordeling waren meegenomen en dat er geen medische attesten waren die een andere visie ondersteunden. De rechtbank bevestigde dat de appellant op de datum in geding in staat was om de door de arbeidsdeskundige voorgestelde functies te vervullen.

In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de conclusies van de verzekeringsarts, die de appellant had onderzocht, doorslaggevend waren en dat er geen reden was om aan de deskundigheid van de betrokken artsen te twijfelen. De Raad wees ook de argumenten van de appellant in hoger beroep af, omdat deze geen nieuwe medische gegevens bevatten die de eerdere beoordelingen konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WAZ-uitkering terecht was en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/6569 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 6 oktober 2005, 05/335 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van Haarlem, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2007.
Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
Aan appellant, die in het verleden werkzaam is geweest als zelfstandig horeca-ondernemer, is naar aanleiding van zijn op 25 februari 2003 bij het Uwv ingediende aanvraag met ingang van 25 februari 2002 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een herbeoordeling is appellant op 21 januari 2004 gezien door een verzekeringsarts, die de door appellant gestelde beperkingen niet duidelijk objectiveerbaar achtte en mede gelet op een trauma uit appellants jeugd aanleiding zag een psychiatrische expertise te laten uitbrengen.
Op 21 juni 2004 heeft zenuwarts prof. dr. E.J. Colon een rapport uitgebracht.
Het neuro-psychiatrisch onderzoek van deze specialist liet geen indicaties zien voor het bestaan van, op het functioneren van appellant invloed hebbende, cognitieve gebreken en ook geen indicaties voor het bestaan van een met de stemming samenhangende stoornis. Volgens Colon waren bij appellant geen psychische beperkingen aanwezig welke berusten op een psychiatrische stoornis.
Mede op grond hiervan heeft de betrokken verzekeringsarts, gelet op haar eerdere onderzoeksbevindingen, op 26 juli 2004 gerapporteerd dat bij appellant slechts sprake was van spanningsklachten, waardoor hij minder goed kan omgaan met erg hectisch werk, terwijl ook werken in een omgeving waar appellant beroepsmatig veel met alcohol te maken heeft minder verstandig leek. Deze beperkingen zijn neergelegd in een zogeheten Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst.
Met inachtneming hiervan heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd, waarin appellant een zodanig inkomen kon verdienen dat geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAZ.
Bij besluit van 30 september 2004 is aan appellant meegedeeld dat de WAZ-uitkering met ingang van 23 november 2004 werd ingetrokken.
In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts D. Ubbink een rapport uitgebracht. In aanmerking nemend dat er geen medische attesten waren ingebracht van de behandelend sector die een andere visie gaven ten aanzien van het voor appellant geldende belastbaarheidspatroon, dat appellant niet onder behandeling was van een psycholoog of psychiater en geen medicatie gebruikte zag de bezwaarverzekeringsarts geen reden om te twijfelen aan de rapportage van zenuwarts Colon voornoemd, zodat er geen reden was om af te wijken aan het primaire verzekeringsgeneeskundige oordeel.
Na nader arbeidskundig onderzoek is het bezwaar tegen het besluit van 30 september 2004 bij besluit van 1 februari 2005 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard daarbij – kort samengevat – overwegende dat de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen een voldoende zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld en dat er onvoldoende grond was om aan de inhoud van het rapport van zenuwarts Colon dan wel aan diens deskundigheid te twijfelen. De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat appellants traumatische ervaringen bij de medische beoordeling zijn betrokken. In de in de beroepsfase ingebrachte brief van de appellant behandelend psychiater F.M.H. Schenkelaars van 28 juli 2005 zag de rechtbank onvoldoende steun voor appellants stelling, dat zijn functionele mogelijkheden waren overschat. Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde functionele mogelijkheden was de rechtbank voorts van oordeel dat appellant op de datum in geding in staat moest worden geacht de hem door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te vervullen.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd vormt geen reden voor een andersluidend oordeel. Dat een verzekeringsarts in juli 2003 op basis van eigen onderzoeksbevindingen appellants klachten destijds zo ernstig inschatte dat hij niet in staat werd geacht tot normaal persoonlijk en sociaal functioneren zonder hulp van derden, neemt niet weg dat aan de conclusies van zenuwarts Colon voor de thans in geding zijnde datum naar het oordeel van de Raad doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Het rapport geeft blijk van een uitvoerig onderzoek, waarbij ook meergenoemd jeugdtrauma aan de orde is geweest.
De Raad ziet evenals de rechtbank geen reden om aan de psychiatrische deskundigheid van deze specialist te twijfelen en een nader medisch onderzoek in te stellen.
Ook de in hoger beroep overgelegde brief van psychiater Schenkelaars van 8 augustus 2007 vormt daartoe geen reden. De Raad merkt in dit verband op dat appellant blijkens die brief eerst in mei 2005 bij deze arts in behandeling is gekomen en dat deze arts de situatie voordien moeilijk kon inschatten. De brief bevat geen medische gegevens, die de conclusie rechtvaardigen dat zenuwarts Colon appellants gezondheidstoestand ten tijde in geding onjuist heeft beoordeeld.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Gunter.
JL