ECLI:NL:CRVB:2007:BB5352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6064 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.F. Bandringa
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de vaststelling van psychische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd behandeld. Appellante, die sinds 1996 wegens psychische klachten arbeidsongeschikt was, had een uitkering ontvangen die laatstelijk was berekend op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, op 7 juli 2004 besloot het Uwv om deze uitkering per 8 september 2004 in te trekken, gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts H. de Vries en de arbeidsdeskundige T. Annema. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank onderschreef de medische en arbeidskundige grondslag van de schatting, maar vernietigde het besluit van het Uwv omdat het niet de noodzakelijke toelichting had gegeven op de geschiktheid van de functies die aan appellante waren voorgesteld. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische beperkingen niet correct waren vastgesteld. Een rapport van psychiater M.H. Oeberius Kapteijn werd ingediend, waarin werd gesteld dat appellante op de datum in geding minder belastbaar was dan door het Uwv werd aangenomen.

De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv betwistte deze bevindingen en stelde dat de psychiater niet goed bekend was met de definities van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beperkingen van appellante op de datum in geding correct waren vastgesteld en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. De Raad hechtte daarbij veel waarde aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen.

Uitspraak

05/6064 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 31 augustus 2005, 04/1074 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.M.H. Dircks, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2007. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J.A. van Dijk, opvolgend gemachtigde en eveneens werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Voor het Uwv is verschenen P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellante als eiseres is aangeduid en het Uwv als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
“Eiseres is laatstelijk voor 32 uur per week als administratieve kracht/telefoniste werkzaam geweest in dienst van [werkgever] te [vestigingsplaats].
Op 9 oktober 1996 is eiseres wegens psychische klachten uitgevallen van haar werk. Met ingang van 8 oktober 1997 is aan eiseres een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 7 juli 2004 heeft verweerder deze uitkering met ingang van 8 september 2004 ingetrokken. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts H. de Vries en de arbeidsdeskundige T. Annema.
Het namens eiseres tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft de beslissing op het bezwaarschrift gebaseerd op een rapport van de bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer.”
Het bestreden besluit van 3 september 2004 berust op het standpunt dat appellante op 8 september 2004, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15% in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO).
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van de in geding zijnde schatting onderschreven maar het bestreden besluit onder instandlating van de rechtsgevolgen vernietigd omdat het Uwv niet uiterlijk bij het besluit op bezwaar de in het licht van de uitspraken van deze Raad van 9 november 2004 - onder meer de uitspraken gepubliceerd in USZ 2004/353 en RSV 2004/351 - noodzakelijke toelichting op de geschiktheid van de functies had verstrekt.
In hoger beroep heeft appellante de vaststelling van haar psychische beperkingen door de (bezwaar)verzekeringsarts aangevochten. Daartoe is een rapport van 7 oktober 2005 van de psychiater M.H. Oeberius Kapteijn, die appellante op 6 oktober 2005 op verzoek van de medisch adviseur van DAS Rechtsbijstand heeft gezien, in het geding gebracht. Deze psychiater achtte appellante op grond van een niet gespecificeerde psychische stoornis (niet-psychotisch) en een borderline persoonlijkheidsstoornis, met een GAF-score van 60, zowel qua urenomvang als ook in psychisch opzicht op 8 september 2004 minder belastbaar dan de (bezwaar)verzekeringsarts oordeelde.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in reactie daarop gesteld dat de diagnose van psychiater Oeberius Kapteijn niet wezenlijk verschilt van hetgeen de artsen van het Uwv stellen, maar dat hij vervolgens tot een geheel andere belastbaarheid komt. De bezwaarverzekeringsarts is van oordeel dat dit onder meer berust op een niet goed bekend zijn van de psychiater met de definities van de diverse aspecten van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Voorts zijn beperkingen aangenomen als gevolg van de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek, dat terwijl in een WAO-beoordeling in beginsel geen rekening mag worden gehouden met beperkingen die al bestonden bij aanvang van de verzekering en in weerwil waarvan appellante een jaar of zes gewoon heeft gewerkt op de arbeidsmarkt. Tot slot heeft de voornoemde psychiater geen argumenten gegeven op basis waarvan hij de belastbaarheid van appellante nog meer beperkt acht dan de artsen van het Uwv terwijl die beperkingen ook niet passen bij de GAF-score die hij vermeldt. Hij lijkt daarbij te zijn afgegaan op de ernst van de door appellante geuite klachten en heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke gronden de beperkingen van appellante verder zouden moeten worden aangescherpt, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
De Raad oordeelt als volgt.
In geschil is de vraag of de beperkingen van appellante als gevolg van haar psychische gesteldheid op de datum in geding, 8 september 2004, juist zijn vastgesteld.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en kent daarbij doorslaggevende betekenis toe aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad kan de geuite kritiek op voornoemd rapport van psychiater Oeberius Kapteijn in grote lijnen onderschrijven. Daarbij merkt de Raad nog op dat een GAF-score van 51 tot 60 slechts op matige problemen in het sociaal functioneren op het werk duidt. Mede gelet hierop ziet de Raad geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de beperkingen zoals die door de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst zijn vastgelegd.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door Ch. van Voorst als voorzitter en J.F. Bandringa en E. Dijt als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Gunter.
JL