ECLI:NL:CRVB:2007:BB5352
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.F. Bandringa
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de vaststelling van psychische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd behandeld. Appellante, die sinds 1996 wegens psychische klachten arbeidsongeschikt was, had een uitkering ontvangen die laatstelijk was berekend op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, op 7 juli 2004 besloot het Uwv om deze uitkering per 8 september 2004 in te trekken, gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts H. de Vries en de arbeidsdeskundige T. Annema. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank onderschreef de medische en arbeidskundige grondslag van de schatting, maar vernietigde het besluit van het Uwv omdat het niet de noodzakelijke toelichting had gegeven op de geschiktheid van de functies die aan appellante waren voorgesteld. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische beperkingen niet correct waren vastgesteld. Een rapport van psychiater M.H. Oeberius Kapteijn werd ingediend, waarin werd gesteld dat appellante op de datum in geding minder belastbaar was dan door het Uwv werd aangenomen.
De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv betwistte deze bevindingen en stelde dat de psychiater niet goed bekend was met de definities van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beperkingen van appellante op de datum in geding correct waren vastgesteld en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. De Raad hechtte daarbij veel waarde aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen.