ECLI:NL:CRVB:2007:BB5349

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5429 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn vader J.B. Kuipers, een verzoek ingediend tot herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 28 juni 2005, waarin de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omtrent de niet-betaling van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. De Raad had in die uitspraak de herziening van de uitkering met ingang van 4 december 2001 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 1 januari tot 9 augustus 2000 bekrachtigd.

Tijdens de procedure heeft de gemachtigde van verzoeker aanvullende stukken overgelegd en op 8 augustus 2007 nadere schriftelijke toelichtingen verstrekt. De Raad heeft overwogen dat het verzoek om herziening in feite voortkwam uit een andere visie van verzoeker op de aan de eerdere uitspraak ten grondslag liggende rapportages en verklaringen. De Raad heeft echter vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die onder artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vallen, die een herziening van de uitspraak rechtvaardigen.

De Raad heeft herhaald dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de juistheid van de eerdere uitspraak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Aangezien verzoeker niet in staat was om dergelijke feiten of omstandigheden aan te voeren, heeft de Raad het verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met K.J.S. Spaas als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2007.

Uitspraak

05/5429 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[Verzoeker],
om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 juni 2005, 03/3617 WAO
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 28 juni 2005, 03/3617 en namens verzoeker heeft zijn vader, J.B. Kuipers, als gemachtigde ter toelichting op dit verzoek nadere stukken overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van verzoeker heeft op 8 augustus 2007 nog een tweetal nadere schriftelijke toelichtingen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2007.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich – met kennisgeving – niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
In de uitspraak van 28 juni 2005 heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Assen van 9 juli 2003, 02/553, bevestigd, voor zover aangevochten. Kort gezegd onderschreef de Raad het oordeel van de rechtbank over de besluitvorming van het Uwv met betrekking tot de niet-betaling van de uitkering van verzoeker ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over de periode van 1 januari tot 9 augustus 2000, de herziening van die uitkering met ingang van 4 december 2001 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering over evenvermelde periode.
Het verzoek komt, zoals onder andere blijkt uit één van de in rubriek I van deze uitspraak vermelde brieven van 8 augustus 2007 en ter zitting door de gemachtigde van verzoeker desgevraagd nader is toegelicht, er in feite op neer dat verzoeker een andere visie heeft op een aantal aan de uitspraak van de Raad van 28 juni 2005 ten grondslag liggende rapportages dan wel verklaringen en dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden, als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder a en b, van de Awb.
Zoals de Raad reeds meermalen heeft overwogen en ter zitting aan verzoeker en zijn gemachtigde ter nader begrip omtrent de (on)mogelijkheden van het rechtsmiddel van herziening is uitgelegd, is dit rechtsmiddel niet gegeven om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en ook niet om met de Raad een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen. Bij gebreke van aangevoerde feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, dient het verzoek dan ook te worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) I.R.A. van Raaij.
TM