ECLI:NL:CRVB:2007:BB5144
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.Th. Wolleswinkel
- M.C. Bruning
- A.A.M. Mollee
- Rechtspraak.nl
Eervol ontslag van onderwijzend personeel op grond van gewichtige redenen en herplaatsingsverplichtingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die eervol ontslag heeft gekregen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 september 2007 uitspraak gedaan in deze kwestie. De appellant was werkzaam als groepsleraar aan de Europese School te Bergen en had een arbeidsovereenkomst met de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB). De minister heeft de rol van werkgever overgenomen en de appellant aangesteld op basis van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.
De detachering van de appellant aan de Europese School is beëindigd op 1 september 2004, omdat de detacheringsmogelijkheden vervielen en er geen andere passende werkzaamheden beschikbaar waren. De rechtbank Alkmaar had eerder het beroep van de appellant tegen het ontslag ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw bekeken, waaronder de bepalingen van het Statuut van het gedetacheerd personeel en de inspanningsverplichting van de minister voor herplaatsing van de appellant.
De Raad concludeert dat de minister bevoegd was om het ontslag te verlenen op grond van gewichtige redenen, maar dat hij ook de plicht had om te proberen de appellant te herplaatsen. De minister heeft echter geen geschikte onderwijsfunctie kunnen vinden binnen zijn gezagsbereik en was niet verplicht om de appellant een aanstelling op zijn departement aan te bieden. De Raad oordeelt dat de minister zijn inspanningsverplichting voor herplaatsing naar behoren heeft vervuld, en dat de appellant zelf ook voldoende tijd had om maatregelen te treffen voor het einde van de detachering.
Uiteindelijk bevestigt de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en komt tot de conclusie dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.