ECLI:NL:CRVB:2007:BB5139
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.Th. Wolleswinkel
- M.C. Bruning
- A.A.M. Mollee
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een ambtenaar wegens verstoorde arbeidsrelatie na mislukte mediation
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn beroep tegen een ontslagbesluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond werd verklaard. Appellant was sinds 1 april 1986 in dienst bij het ministerie en werkte als accountant. Door een slepend conflict met zijn directeur, dat begon met een functioneringsgesprek en een dienstopdracht, verstoorde de werkrelatie. Na een mislukte mediation verleende de directeur appellant buitengewoon verlof in afwachting van gesprekken over beëindiging van het dienstverband. Uiteindelijk maakte de minister op 12 juni 2003 zijn voornemen tot ontslag bekend, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de minister op goede gronden tot ontslag is overgegaan. De Raad stelt vast dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan, die onherstelbaar was. Appellant had na het vertrek van de directeur en de secretaris-generaal aangegeven zijn werk te willen hervatten, maar de Raad oordeelt dat de nieuwe leidinggevenden ook geen vertrouwen meer in hem hadden door zijn eigenzinnige opstelling in het conflict. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister bevoegd was om appellant te ontslaan per 1 mei 2004.
De Raad overweegt verder dat de minister een uitkering op het niveau van artikel 99, tweede lid, van het ARAR aan appellant heeft verleend, maar dat de minister niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verstoring van de werkrelatie. De Raad concludeert dat de minister geen overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.