ECLI:NL:CRVB:2007:BB4889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1547 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake WAO-schatting en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2005, waarin het bestreden besluit van het Uwv werd gehandhaafd. Appellante, vertegenwoordigd door mr. M.A. Breewel-Witteveen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar geen uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO) toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 september 2007 uitspraak gedaan.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv, in navolging van de verzekeringsarts, van juiste medische beperkingen was uitgegaan. De bezwaararbeidsdeskundige W.L. Wijngaards had in een rapport van 9 mei 2005 toegelicht dat het beperkte hand- en vingergebruik van appellante geen belemmering vormde voor de functies van medewerker telefoonpost en verkooptelefoniste. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat zij niet geschikt was voor deze functies, niet overtuigend geacht.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de medische beperkingen van appellante ten tijde van de beoordeling waren onderschat. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter en H. Bolt en R.C. Stam als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van W.R. de Vries als griffier.

Uitspraak

05/1547 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2005, 02/4545 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appelante heeft mr. M.A. Breewel-Witteveen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van 9 mei 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige W.L. Wijngaards ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Breewel-Witteveen als haar raadsvrouw. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent, gelet op de gedingstukken met juistheid, in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat met de vermelding dat bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van
17 september 2002 het besluit van 26 november 2001 is gehandhaafd waarbij aan appellante per 30 augustus 2001 geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid ingaande die datum minder dan 15% bedroeg. Weliswaar waren naar het oordeel van de verzekeringsarts de medische beperkingen van appellante toegenomen, maar met inachtneming daarvan werd zij niettemin geschikt geacht de werkzaamheden te verrichten behorend bij een aantal door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Darmee zou appellante een zodanig inkomen kunnen verwerven dat een verlies aan restverdiencapaciteit bestaat van minder dan 15%.
De rechtbank heeft het bestreden besluit in stand gelaten, omdat zij geen aanknopingspunten had voor het oordeel dat het Uwv (in navolging van de verzekeringsarts) van onjuiste medische beperkingen was uitgegaan. Ook de arbeidskundige grondslag ontmoette bij de rechtbank geen bezwaren.
In hoger beroep heeft appellante doen aanvoeren dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwd heeft gereageerd op de ingezonden inlichtingen van de revalidatiearts N.D.M. Ringeling-van Leusen, de casemanager van het Amphia Ziekenhuis N. Merkx en de psycholoog NIP drs.
G.J. Verduin. Voorts heeft appellante grieven tegen de arbeidskundige grondslag naar voren gebracht. In het bijzonder acht appellante het onbegrijpelijk dat zij vanwege het daaraan verbonden gebruik van een toetsenbord niet geschikt wordt geacht voor de functie van bankbediende en wel voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies van medewerker telefoonpost en verkooptelefoniste.
Het Uwv heeft zijn bij het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. De bezwaararbeidsdeskundige W.L. Wijngaards heeft bij rapport van 9 mei 2005 toegelicht waarom het beperkte hand- en vingergebruik van appellante aan de vervulling van de functies van medewerker telefoonpost en verkooptelefoniste niet in de weg staat.
Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit volgt de Raad de rechtbank dat de ingezonden inlichtingen geen aanknopingspunten bevatten om aan te nemen dat ten tijde hier in geding (30 augustus 2001) de medische beperkingen van appellante zijn onderschat. De Raad sluit niet uit dat, gelet op het rapport van
24 februari 2003 van Verduin, een verslechtering in de psychische toestand van appellante zich na 30 augustus 2001 mogelijkerwijs heeft voorgedaan, maar de door deze psycholoog verstrekte inlichtingen geven onvoldoende houvast voor het oordeel dat appellante ten tijde in geding al psychische beperkingen had waarmee het Uwv – alsdan ten onrechte – geen rekening heeft gehouden. Met een eventuele verslechtering in de gezondheidstoestand sindsdien kan de Raad in dit geding geen rekening houden. Indien appellante meent dat daarvan sprake is kan zij zich daaromtrent rechtstreeks met het Uwv verstaan.
De Raad acht met de in hoger beroep gegeven reactie van de bezwaararbeidsdeskundige Wijngaards, inhoudende dat geen sprake is van onafgebroken invoer van gegevens op de computer zoals bij de alsnog voor appellante door de arbeidsdeskundige ongeschikt bevonden functie van bankbediende, voldoende toegelicht waarom de functies van medewerker telefoonpost en telefonisch verkoopster, ondanks het daaraan verbonden gebruik van een toetsenbord, door appellante kunnen worden vervuld.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en H. Bolt en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 september 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
JL