ECLI:NL:CRVB:2007:BB4731
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- C.W.J. Schoor
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en medische geschiktheid van appellante
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 september 2005, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, meldde zich op 30 december 2002 ziek met schouderklachten en later ook rugklachten. De verzekeringsarts M. Opheij heeft appellante op 4 november 2003 onderzocht en concludeerde dat er beperkte mogelijkheden waren voor werk, wat leidde tot een WAO-uitkering van 15 tot 25%. In de bezwaarprocedure werd door bezwaarverzekeringsarts M. Hagedoorn vastgesteld dat de medische beperkingen adequaat waren vastgesteld en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere conclusies konden wijzigen. De rechtbank onderschreef deze bevindingen in haar uitspraak.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om de eerdere conclusies te herzien. De Raad merkte op dat de door appellante overgelegde medische stukken geen nieuwe gezichtspunten boden en dat de eerdere onderzoeken voldoende waren om de beperkingen vast te stellen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding om een partij in de proceskosten te veroordelen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De uitspraak vond plaats op 2 oktober 2007, na een zitting op 21 augustus 2007, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en het Uwv door V.A.R. Kali.