ECLI:NL:CRVB:2007:BB4657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-970 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 30 december 2005, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, geboren in 1946 en voormalig ziektewetrapporteur, had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze werd herzien na een herbeoordeling. De verzekeringsarts N. Blokland-Kuhler concludeerde dat appellant beperkingen had door een aanpassingsstoornis, en op basis van haar rapport werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%. Dit leidde tot een herziening van de uitkering per 21 november 2004.

Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. In hoger beroep herhaalde hij zijn grieven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de geschiktheid van appellant voor de functies die ten grondslag lagen aan het besluit van 19 oktober 2005 voldoende was vastgesteld. De Raad bevestigde dat de medische beoordeling door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om de bevindingen van het Uwv te betwisten. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 september 2007, in aanwezigheid van griffier A.C. Palmboom.

Uitspraak

06/970 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 30 december 2005, 05/569 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2007, waar namens appellant is verschenen mr. L van Etten, advocaat te Arnhem. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T.J. van de Pavert.
II. OVERWEGINGEN
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten.
Appellant, geboren [in] 1946, is ziektewetrapporteur geweest bij het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor. Nadat hij in verband met een reorganisatie was ontslagen is hem een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Terwijl hij deze uitkering ontving, heeft hij zich ziek gemeld. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een herbeoordeling is appellant onderzocht door de verzekeringarts N. Blokland-Kuhler die in haar rapport van 24 augustus 2004 tot de conclusie is gekomen dat appellant beperkingen heeft als gevolg van een aanpassingsstoornis met wisselende depressieve stemming en somatisering. Met inachtneming van deze beperkingen heeft zij de functionele mogelijkheden van appellant vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige J.F. Koning op 20 september 2004 rapport uitgebracht, waarin hij tot de conclusie is gekomen dat appellant nog geschikt is voor een negental functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 35 tot 45%. In overeenstemming met dit rapport is appellant bij besluit van 24 september 2004 meegedeeld dat zijn uitkering met ingang van 21 november 2004 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen.
Nadat de bezwaarverzekeringsarts W.A. Faas appellant had onderzocht en op 8 april 2005 rapport had uitgebracht, waarin hij zich heeft kunnen verenigen met de bevindingen van de verzekeringsarts, heeft het Uwv bij besluit van 14 april 2005 het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant dezelfde gronden naar voren gebracht als in bezwaar. Daarnaast is hij het niet eens met de hem opgelegde sollicitatieplicht en het vastgestelde dagloon.
In overeenstemming met het rapport d.d. 18 oktober 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige L.G.W. Lind heeft het Uwv bij besluit van 19 oktober 2005 het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en bepaald dat de uitkering van appellant met ingang van 21 november 2004 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
De rechtbank heeft met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het nadere besluit van 19 oktober 2005 in het onderhavige geding betrokken.
De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met het nadere besluit van 19 oktober 2005 en heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant dezelfde grieven naar voren gebracht als eerder in de procedure.
De Raad overweegt ten aanzien van het besluit van 19 oktober 2005 als volgt.
De Raad ziet geen reden om de bevindingen van de verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden deze artsen de beschikking over informatie uit de behandelende sector, waaronder het op 8 april 2002 uitgebrachte rapport van de psychiater G.M.M.L. Frijns; ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellant onzorgvuldig is geweest.
De Raad is dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. Dit betekent dat de medische component van het besluit van 19 oktober 2005 op goede gronden berust.
Voorts is de Raad van oordeel dat de geschiktheid van appellant voor de functies, die ten grondslag liggen aan het besluit van 19 oktober 2005, in voldoende mate is komen vast te staan.
Ten aanzien van de beroepsgronden van appellant over de aan hem opgelegde sollicitatieplicht en het dagloon merkt de Raad op dat deze onderwerpen geen onderdeel vormen van de onderhavige besluitvorming en derhalve niet in geding zijn.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 september 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C. Palmboom.
JL