ECLI:NL:CRVB:2007:BB4559

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4934 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en geschiktheid van functies voor appellante met arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 15 juli 2005, waarin de rechtbank de beslissing van het Uwv om geen WAO-uitkering toe te kennen, heeft bevestigd. Appellante heeft zich tot het Uwv gewend vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid met ingang van 28 mei 2001, voortkomend uit dezelfde oorzaak die leidde tot haar eerdere uitval op 17 mei 1999. De rechtbank heeft overwogen dat er geen inhoudelijke grieven zijn ingebracht tegen de medische grondslag van het bestreden besluit en dat de geduide functies zijn berekend voor de belastbaarheid van appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 september 2007 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen, evenals de rapportage van de zenuwarts die concludeerde dat appellante belastbaar was voor arbeid, mits deze niet te veel emotionele confrontaties met anderen met zich meebracht.

De Raad heeft de geschiktheid van de functies printplatenmonteur en samensteller metaalproducten beoordeeld. Appellante betwistte de geschiktheid van deze functies, maar de Raad oordeelde dat de functies niet ongeschikt zijn voor appellante. De Raad concludeerde dat de geduide functies zijn berekend voor de belastbaarheid van appellante en dat er geen sprake is van een overschrijding van haar belastbaarheid in deze functies. De uitspraak van de rechtbank Zwolle is bevestigd, en de Raad heeft de beslissing van het Uwv om geen WAO-uitkering toe te kennen, gehandhaafd.

Uitspraak

05/4934 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 15 juli 2005, 04/1021 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend waarin wordt verwezen naar een bijgevoegde en op 13 september 2005 gedateerde rapportage van bezwaararbeidsdeskundige M.B. Ooms-Van der Klaauw.
Het Uwv heeft de Raad desgevraagd een stuk toegestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2007. Appellante heeft zich bij die gelegenheid laten vertegenwoordigen door mr. Gloudi voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.J. van Kuilenburg.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft zich tot het Uwv gewend in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid met ingang van 28 mei 2001, die voorkomt uit dezelfde oorzaak die geleid heeft tot een uitval op 17 mei 1999 en waarvoor haar destijds per einde wachttijd op 15 mei 2000 geen uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering (WAO) is toegekend, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante is nadien ongewijzigd minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht.
De verzekeringsarts F.J. Moet concludeerde in zijn rapportage van 2 januari 2002 dat appellante ten gevolge van de verergerde rug- en beenklachten, alsmede de klachten van de rechter knie zwaarder beperkt te achten was ten aanzien van langer staan, zitten en lopen en dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid vier weken onafgebroken heeft geduurd. Moet heeft bij zijn onderzoek, anders dan bij de beoordeling per einde wachttijd, geen tekenen van ernstige psychopathologie vastgesteld. De beperkingen van appellante zijn door hem vastgelegd in een Formulier Functie Informatie Systeem va/ad (FIS) van 2 januari 2002.
De arbeidsdeskundige A.J.M. van Soest, die appellante ongewijzigd ongeschikt geacht heeft voor de oorspronkelijke maatgevende functie van schoonmaakster, heeft na functieduiding vastgesteld dat er geen verlies aan verdiencapaciteit resteerde.
Het Uwv heeft hierop bij besluit van 11 februari 2002 geweigerd appellante per
25 juni 2001 een WAO-uitkering toe te kennen. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 31 januari 2003.
De rechtbank Zwolle heeft bij uitspraak van 5 november 2003 aanleiding gezien het besluit van 31 januari 2003 te vernietigen omdat dit naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd was op onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank overwoog daartoe dat de psychische problematiek van appellante niet in beeld is gebracht omdat de verzekeringsarts hiernaar onvoldoende had doorgevraagd bij zijn onderzoek.
De rechtbank heeft het Uwv opgedragen nader onderzoek te verrichten naar de psychische klachten van appellante en een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Het Uwv heeft hierop aanleiding gezien zenuwarts J.M.E. van Zandvoort te raadplegen voor een deskundigenonderzoek. In zijn rapportage van 20 april 2004 concludeerde
Van Zandvoort ten aanzien van appellante dat er geen aanwijzingen waren voor een nog actief psychiatrisch syndroom, maar wel voor een scheefgroei in persoonlijkheidsontwikkeling. Hoewel deze scheefgroei in appellantes persoonlijkheidsontwikkeling, naar het oordeel van de deskundige, in DSM-termen niet helemaal voldeed aan het begrip stoornis, zat deze naar zijn oordeel toch dicht tegen een persoonlijkheidsstoornis NAO aan met daarin vooral narcistische en theatrale trekken. Van Zandvoort achtte appellante op de datum in geding, 25 juni 2001, belastbaar voor arbeid, waarin de werksituatie gekenmerkt wordt door duidelijke afspraken (voorgestructureerd werk) en waarin niet al te veel deadlines en storingen zijn.
Wat de sociale aspecten betreft, heeft Van Zandvoort aangegeven dat confrontatie met emotionele problemen van anderen vermeden moet worden en dat appellante voldoende mogelijkheden moet hebben om de eigen gevoelens te uiten. Verder achtte hij van belang dat er niet teveel conflicthantering is en dat appellante een beperkt contact heeft met medewerkers en anderen. Van Zandvoort uitte een zekere voorkeur voor een functie waarin appellante haar eigen gang kan gaan.
De bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Boersema heeft zich kunnen vinden in de conclusie van de zenuwarts Van Zandvoort en heeft de door deze geformuleerde beperkingen verwerkt in een op 28 april 2004 gewijzigd FIS-score formulier. Wat de psychische belastende factoren betreft wordt appellante beperkt geacht voor de aspecten werken onder tijdsdruk (28 A), conflicterende functie-eisen (28 D), conflicthantering (28 E) en geen mogelijkheid tot contact (28 J). De eerder door Van Soest aan de schatting ten grondslag gelegde functies printplatenmonteur, samensteller metaalproducten en samensteller elektronische producten, zijn door bezwaararbeidsdeskundige
H.F. Westerman, na overleg met bezwaarverzekeringsarts Boersema, onverminderd passend geacht.
Het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 29 juli 2004 (hierna: het bestreden besluit) zijn besluit van 11 februari 2002 andermaal gehandhaafd.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat tegen de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit geen inhoudelijke grieven meer zijn ingebracht, dat zij geen reden ziet om aan de juistheid van het aangescherpte belastbaarheidspatroon te twijfelen en dat de geduide functies berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante.
Appellante heeft in hoger beroep de juistheid van de uitspraak van de rechtbank betwist voor zover daarbij is overwogen dat de voorgehouden functies berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante. Appellante heeft hiertoe gesteld dat de functie printplatenmonteur ongeschikt te achten is omdat er sprake is van contact met collega’s en het optreden van storingen (conflicterende functie-eisen). Wat deze laatste beperking betreft is appellante, anders dan de rechtbank, van oordeel dat hiervan niet alleen sprake is bij onderbreking van de werkzaamheden door geheel andere werkzaamheden, maar ook als het, zoals in casu, gaat om het herstellen van fouten in het productieproces.
Wat betreft de functie samensteller van metaalproducten heeft appellante opgemerkt dat ook in deze functie sprake is van functioneel contact en uit de functieomschrijving niet duidelijk wordt in hoeverre de incidenteel voorkomende spoedopdrachten een overschrijding kunnen vormen ten aanzien van de bestaande beperking voor werken onder tijdsdruk.
Appellante heeft verder nog gesteld dat de beperking van 28D niet los gezien mag worden van het gehele scala van psychische beperkingen bij aspect 28 van het FIS. Nu voornoemde functies naar het oordeel van appellante ongeschikt zijn te achten voor haar, resteren er, zo stelt appellante, onvoldoende functies om de schatting te dragen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies berekend zijn voor de belastbaarheid van appellante. De Raad is in het bijzonder niet gebleken dat de functies printplatenmonteur en samensteller metaalproducten ongeschikt te achten zijn voor appellante.
De Raad merkt in dit verband op dat appellante door zenuwarts Van Zandvoort en bezwaarverzekeringsarts Boersema, anders dan appellante blijkbaar veronderstelt, niet beperkt is geacht voor elk contact met medewerkers en anderen. Een beperkt contact is blijkens de deskundigenrapportage van 20 april 2004 en aspect 28J van het FIS mogelijk. De Raad is uit de in hoger beroep overgelegde rapportage van bezwaararbeidsdeskundige M.B. Ooms-van der Klaauw, de verkorte functieomschrijvingen en de verwoordingen functiebelasting van de functies printplatenmonteur en samensteller metaalproducten gebleken dat ook in deze functies slechts sprake is van beperkt contact met collega’s. In de functie printplatenmonteur is volgens Ooms-van der Klaauw sprake van werkzaamheden met een afgebakende taak. Het contact met collega’s bestaat volgens de verkorte functieomschrijving alleen uit contact met de montagecoach, die mondelinge instructies kan geven ter aanvulling op de planningslijst en fabricagevoorschriften, en met de reparateur, die hulp kan bieden indien een fout in het productieproces niet zelfstandig opgelost of hersteld kan worden. Anders dan appellante stelt zal het contact met collega’s al met al zeker geen 30% van de werktijd uitmaken.
Ook in de functie monteur samensteller is weliswaar sprake van werkzaamheden binnen een eigen regelkring, maar met een duidelijk afgebakende taak. Daarnaast is er beperkt contact met de afdeling logistiek en de transporteur. Een overschrijding van appellantes belastbaarheid ten aanzien van het aspect 28J is naar het oordeel van de Raad derhalve ook in deze functies niet aan de orde.
Ook wat betreft het aspect conflicterende functie-eisen, is de Raad niet gebleken van een overschrijding van appellantes belastbaarheid in de functie printplatenmonteur. Voor zover in deze functie fouten in het productieproces hersteld moeten worden, onderschrijft de Raad het standpunt van Ooms-van der Klaauw dat dit niet een wezenlijk onderdeel van de werkzaamheden in die functie uitmaakt. Evenzo is de Raad niet gebleken dat in de functie samensteller van metaalproducten een overschrijding plaatsvindt van de belastbaarheid van appellante ten aanzien van werken onder tijdsdruk. De spoedopdrachten komen immers maar incidenteel voor in deze functie, terwijl appellante slechts beperkt is voor al te veel deadlines.
De Raad is ook overigens niet gebleken dat de geduide functies niet berekend zouden zijn voor de belastbaarheid van appellante.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak,voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2007.
(get.) H. Bolt.
(get.) M. Gunter.
JL