ECLI:NL:CRVB:2007:BB4534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WAZ-uitkering na arbeidsongeschiktheid van zelfstandige
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 9 mei 2005, waarin de rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had besloten om appellante geen WAZ-uitkering toe te kennen. Appellante, die als zelfstandige werkzaam was in de party- en ontbijtservice, meldde zich per 1 mei 2003 arbeidsongeschikt vanwege (onder)buikklachten. Het Uwv handhaafde zijn besluit van 2 april 2004, waarin werd vastgesteld dat appellante per 28 april 2004 niet in relevante mate arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 25% was, en dat de door het Uwv geselecteerde functies passend waren binnen de Functionele mogelijkhedenlijst (FML).
Appellante voerde in hoger beroep aan dat de keuring en het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig waren uitgevoerd en dat haar beperkingen waren onderschat. Ter ondersteuning van haar standpunt overhandigde zij diverse brieven van behandelende artsen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsarts had de beperkingen van appellante vastgesteld na een grondig onderzoek en had informatie opgevraagd bij de huisarts. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat de door appellante overgelegde medische informatie niet leidde tot een andere conclusie.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met N.E. Nijdam als griffier, op 21 september 2007.