ECLI:NL:CRVB:2007:BB4534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3562 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WAZ-uitkering na arbeidsongeschiktheid van zelfstandige

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 9 mei 2005, waarin de rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had besloten om appellante geen WAZ-uitkering toe te kennen. Appellante, die als zelfstandige werkzaam was in de party- en ontbijtservice, meldde zich per 1 mei 2003 arbeidsongeschikt vanwege (onder)buikklachten. Het Uwv handhaafde zijn besluit van 2 april 2004, waarin werd vastgesteld dat appellante per 28 april 2004 niet in relevante mate arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 25% was, en dat de door het Uwv geselecteerde functies passend waren binnen de Functionele mogelijkhedenlijst (FML).

Appellante voerde in hoger beroep aan dat de keuring en het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig waren uitgevoerd en dat haar beperkingen waren onderschat. Ter ondersteuning van haar standpunt overhandigde zij diverse brieven van behandelende artsen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De verzekeringsarts had de beperkingen van appellante vastgesteld na een grondig onderzoek en had informatie opgevraagd bij de huisarts. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en dat de door appellante overgelegde medische informatie niet leidde tot een andere conclusie.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante in staat was de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met N.E. Nijdam als griffier, op 21 september 2007.

Uitspraak

05/3562 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 9 mei 2005, 04/4681 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 september 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2007. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door C. van Nood.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was werkzaam als zelfstandige met een party- en ontbijtservice toen zij zich per 1 mei 2003 arbeidsongeschikt meldde met (onder)buikklachten.
Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft het Uwv – beslissend op bezwaar - gehandhaafd zijn besluit van 2 april 2004 appellante per 28 april 2004 geen uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, omdat appellante per die datum niet in relevante mate arbeidsongeschikt is.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 28 april 2004 dient te worden vastgesteld op minder dan 25%. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat in de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat het Uwv, in navolging van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. De rechtbank was voorts van oordeel dat de omschrijvingen van de geduide functies passen binnen de opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) en dat blijkens de rapportage van de arbeidsdeskundige van 2 maart 2004 er geen sprake is van zogenoemde signaleringen, zodat geen van de geselecteerde functies overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum. Geconcludeerd werd dat appellante per 28 april 2004 in staat was te achten de door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies te verrichten.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de keuring en het onderzoek door het Uwv onvolkomen waren en onzorgvuldig zijn uitgevoerd. Voorts heeft zij herhaald dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft ter ondersteuning van haar standpunt diverse brieven uit de behandelend sector overgelegd.
De Raad overweegt het volgende.
De Raad deelt niet het standpunt van appellante dat de keuring en het onderzoek door het Uwv onvolkomen waren en onzorgvuldig zijn uitgevoerd. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts na het afnemen van de anamnese en het verrichten van een lichamelijk en psychisch onderzoek de voor appellante geldende beperkingen heeft vastgelegd in de FML. Om onnodig inwendig onderzoek te voorkomen, vroeg de verzekeringsarts informatie op bij de huisarts. De van deze laatste ontvangen informatie bracht geen wijziging in het oordeel van de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts was van mening dat uit de van de huisarts ontvangen informatie kon worden opgemaakt dat tot op dat moment bij curatief onderzoek geen ernstige aandoeningen waren gevonden. Tijdens de bezwaarprocedure werd volgens de bezwaarverzekeringsarts geen informatie ingebracht die aannemelijk maakt dat sprake is van ernstiger medische problematiek dan waarvan de verzekeringsarts was uitgegaan. De bezwaarverzekeringsarts zag dan ook – mede gelet op het feit dat het onderzoek door de verzekeringsarts volgens de geldende regels was uitgevoerd – geen reden om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts.
Evenals de rechtbank ziet de Raad voorts in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts voor appellante vastgestelde beperkingen. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts behalve beperkingen in rubriek I (persoonlijk functioneren) tevens diverse beperkingen – variërend van beperkt tot sterk beperkt – heeft aangenomen in de rubrieken IV (dynamische handelingen) en V (statische handelingen). Een en ander onder meer op basis van de door appellante aan hem doorgegeven diagnose van de huisarts: verzakking van blaas en baarmoeder, welke de oorzaak zou zijn van appellantes klachten. Met betrekking tot de door appellante in hoger beroep overgelegde brieven van diverse (para)medici overweegt de Raad dat hij zich – hoewel hij zich kan voorstellen dat het stellen van de juiste diagnose voor appellante erg belangrijk is omdat dit wellicht kan leiden tot een adequate behandeling van haar klachten – kan verenigen met de van de zijde van het Uwv telkenmale hierop gegeven reactie die er kort gezegd op neer komt dat – nu met de klachten rekening is gehouden - een andere diagnose op grond van de klachten nog niet betekent dat de belastbaarheid anders diende te worden vastgesteld. Immers een diagnose wijzigt de aard en ernst van de klachten niet. Dat de aard en ernst van deze klachten is miskend blijkt uit bedoelde brieven niet.
Voor wat betreft de arbeidskundige kant van de schatting stelt de Raad vast dat een heldere en uitgebreide motivering waarom de geselecteerde functies passend worden geacht is gegeven met de rapportages van bezwaararbeidsdeskundige
W.G.E. Buskermolen van 2 november 2005 en 8 februari 2007. De Raad kan deze toelichting volgen. Appellante wordt derhalve in staat geacht de functies loketbediende (Sbc-code 316011), telefoniste/receptioniste (Sbc-code 315120) en productiemedewerkster (Sbc-code 272043) te vervullen.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 september 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.
JL