ECLI:NL:CRVB:2007:BB4481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6943 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die op 11 november 2005 een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bekrachtigd. Het Uwv had op 20 juni 2003 geweigerd om appellant een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat hij niet ongeschikt werd geacht voor het verrichten van zijn eigen arbeid. Appellant, die als klasse-assistent werkzaam was, had zich op 3 april 2002 ziek gemeld met psychische klachten. De verzekeringsarts van het Uwv had beperkingen vastgesteld, maar de arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant in staat was zijn eigen werk te verrichten.

Appellant maakte bezwaar tegen de beslissing van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep bij de rechtbank werd de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven, waarbij werd opgemerkt dat het werk van appellant geen zware mentale belasting vereiste. In hoger beroep herhaalde appellant zijn grieven, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er onvoldoende reden was om aan te nemen dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen in aanmerking hadden genomen. Het psychologische rapport dat door appellant was overgelegd, werd niet als voldoende bewijs gezien om de eerdere conclusies van het Uwv te weerleggen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 21 september 2007, waarbij de voorzitter en de leden van de Raad de beslissing namen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

05/6943 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 november 2005, nr. 04/3471 (hierna de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna:Uwv).
Datum uitspraak: 21 september 2007
I PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.Weehuizen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van 29 juni 2007. Geen van beide partijen – appellant en voornoemde gemachtigde met voorafgaand bericht- zijn verschenen.
Omdat was gebleken dat de uitnodiging voor de zitting per abuis niet naar het Uwv was gezonden, heeft de Raad besloten de zitting te verdagen.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 10 augustus 2007. Appellant en bovengenoemde gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.F. Bergman.
II OVERWEGINGEN
Appellant was in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden werkzaam als klasse–assistent bij de imam Albogari basisschool, alwaar hij belast was met het halen/ brengen van kinderen met een busje en met (licht) corvee- en schoonmaakwerk. Hij heeft zich per 3 april 2002 ziek gemeld met onder andere psychische klachten. De verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellant beperkingen gelden voor het verrichten van arbeid op vooral het psychische vlak en heeft deze, samen met enige fysieke beperkingen, vastgelegd in een functionele mogelijkheden lijst (FML). De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft blijkens diens rapport van 4 juni 2003 geconcludeerd dat appellant met deze beperkingen in staat moet worden geacht tot het verrichten van zijn eigen arbeid. Bij besluit van 20 juni 2003 heeft het Uwv geweigerd om appellant na afloop van de wettelijke wachttijd een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat hij niet ongeschikt is te achten tot het verrichten van zijn eigen arbeid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het kader van dit bezwaar is de bezwaarverzekeringsarts R.M.A.G. Brouns in diens rapport van 28 september 2004 tot de conclusie gekomen dat de primaire arts de beperkingen van appellant op adequate wijze in de FML heeft vastgelegd. De bezwaararbeidsdeskundige C.G.H.J. Habets heeft vastgesteld, dat de eerder bedoelde beperkingen – met name conflicthantering en het vermijden van zwaar tillen en frequent bukken- binnen de belasting van de door appellant uitgeoefende functie blijven. Bij besluit van 15 november 2004 (hierna het bestreden besluit ) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
Namens appellant is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij is een “arbeidspsychologisch advies naar de loopbaanmogelijkheden in reguliere arbeid dan wel in WSW- verband” van november 2004 van onder andere J.E.E.A. Mulder, psycholoog, in het geding gebracht; in dit rapport wordt gesteld dat voor appellant werk op de reguliere arbeidsmarkt niet tot de mogelijkheden behoort.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank – onder meer onder overweging dat het werk van appellant geen (zware) mentale belasting vereist - de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
In hoger beroep zijn namens appellant voornamelijk de eerder aangevoerde grieven herhaald.
De Raad oordeelt als volgt.
Het hoger beroep slaagt niet. Ook de Raad heeft onvoldoende reden om aan te nemen dat, zoals appellant stelt, door de (bezwaar)verzekeringsartsen te weinig beperkingen in aanmerking zijn genomen. Het eerder genoemde bij de rechtbank overgelegde psychologische rapport – dat kennelijk is opgemaakt met het oog op de arbeidsmarktpositie van appellant- doet daar niet aan af, nu dit rapport niet is opgesteld om beperkingen vast te stellen aan de hand van krachtens de WAO geldende criteria. Dat appellant op medische gronden niet langer in staat is tot arbeid in het vrije bedrijf, kan de Raad niet aan deze rapportage ontlenen. In dat verband overweegt de Raad dat het psychologische rapport een inventarisatie bevat van de psychische constitutie van appellant, zoals deze reeds ruimschoots voor de wederinschakeling in het arbeidsproces als klasse-assistent bestond. Deze heeft hem niet verhinderd de werkzaamheden van klasse-assistent gedurende een zekere tijd te verrichten. Andere, medische gegevens die (voldoende) twijfel zouden kunnen wekken aan het oordeel van het Uwv heeft appellant niet in geding gebracht. Tevens is de Raad niet gebleken, dat de arbeidsdeskundigen een onjuist beeld van het eigen werk van appellant voor ogen hebben gehad.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, in het openbaar op 21 september 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
A.C. Palmboom.
MR