ECLI:NL:CRVB:2007:BB3749
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- H. Bolt
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en de gevolgen van toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die zijn uitkering in verband met toegenomen klachten aan nek, rug, schouder, elleboog links en linkervoet wilde herzien. Appellant had eerder een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, maar deze was per 1 september 1985 herzien naar een lagere klasse van 25 tot 35%. Het Uwv weigerde de herziening van de uitkering op basis van de argumentatie dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid kennelijk voortkwam uit een andere oorzaak dan die waarvoor de uitkering was toegekend. De rechtbank Breda had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld. De Raad overweegt dat volgens artikel 37 van de WAO een herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet plaatsvindt indien de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak dan die waarvoor de uitkering is ontvangen. De Raad concludeert dat de door appellant geclaimde toename van arbeidsongeschiktheid niet kan worden toegeschreven aan de eerder vastgestelde ongeschiktheid, en bevestigt daarmee de uitspraak van de rechtbank.
De Raad wijst erop dat de wetgever met de WAO een systeem heeft gekozen waarbij de oorzaak van de ongeschiktheid niet relevant is voor de herziening, tenzij het gaat om de specifieke gevallen zoals genoemd in artikel 37. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige aan te wijzen voor nader onderzoek, omdat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de eerdere besluiten te herzien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.