ECLI:NL:CRVB:2007:BB3744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.F. Bandringa
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding na vernietiging besluit; Omvang geding en schadeposten in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had eerder aan appellant meegedeeld dat ziekengeld met ingang van 9 juni 1993 werd geweigerd, een besluit dat later door de Raad werd vernietigd. Appellant verzocht om schadevergoeding voor verschillende schadeposten die voortvloeiden uit de vernietigde besluiten. Het Uwv kende slechts een klein bedrag van € 56,95 toe voor gemaakte porto- en telefoonkosten, maar weigerde vergoeding voor andere schadeposten, waaronder inkomensschade, tandartskosten en reiskosten.
De rechtbank oordeelde dat de inkomensschade niet kon worden toegerekend aan de vernietigde besluiten, aangezien appellant inmiddels ziekengeld en uitkeringen op grond van de AAW en WAO had ontvangen. Ook de schade in verband met het beëindigen van het dienstverband met zijn voormalige werkgever kon niet aan de vernietigde besluiten worden toegerekend. De rechtbank vond dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor de door hem gevorderde schadevergoeding, waaronder premie- en belastingschade.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om de in geding zijnde schadeposten te vergoeden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat appellant ook voor de kosten in verband met opgenomen vrije dagen geen recht op schadevergoeding had. De Raad concludeerde dat het hoger beroep geen doel trof en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.