ECLI:NL:CRVB:2007:BB2366

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-134 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens onbekwaamheid van een ambtenaar en de beoordeling van functioneren

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin zijn beroep tegen een ontslagbesluit wegens onbekwaamheid werd afgewezen. De appellant was sinds 1 november 2002 in dienst als docent bij de gemeente Maastricht, maar werd op 8 april 2004 met buitengewoon verlof gestuurd vanwege onvoldoende functioneren. Dit werd bevestigd door twee beoordelingen die de appellant als 'onvoldoende' kwalificeerden. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 16 augustus 2007 behandeld. Tijdens de zitting op 5 juli 2007 werd de appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door twee medewerkers van de gemeente Maastricht.

De Raad overwoog dat de beoordelingen van de appellant in rechte onaantastbaar waren, omdat hij te laat bezwaar had gemaakt tegen deze beoordelingen. De Raad concludeerde dat het college op goede gronden had besloten tot ontslag, aangezien de appellant niet voldeed aan de eisen van zijn functie. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat de appellant voldoende gelegenheid had gekregen om zijn functioneren te verbeteren, maar dat er geen wezenlijke verbetering was opgetreden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid van zijn ontslagbevoegdheid gebruik had kunnen maken. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter.

Uitspraak

06/134 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 november 2005, 05/733 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: college)
Datum uitspraak: 16 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2007. Voor appellant is verschenen mr. J.J.M. Goltstein, advocaat te Kerkrade. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.M.P. Göbbels en mr. V.M.P.J. Tillmann, beiden werkzaam bij de gemeente Maastricht.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was sedert 1 november 2002 in vaste dienst voor 4,15 uur per week werkzaam als docent [vakgebied] bij de afdeling Kumulus van de dienst Onderwijs, Cultuur, Welzijn en Sport van de gemeente Maastricht.
1.2. Bij besluit van 16 december 2003 is een ten aanzien van appellant opgemaakte beoordeling vastgesteld. Het eindoordeel luidde: onvoldoende. Daarbij werd opgemerkt dat appellant op essentiële onderdelen niet voldoet aan zijn taak.
In verband hiermede zijn op 15 januari 2004 afspraken met appellant gemaakt welke onder meer inhouden dat zijn leidinggevenden zijn lessen zullen bezoeken en evalueren, dat appellant een cursus gaat volgen in de dansopleiding te Tilburg en dat hij positief meewerkt aan de voorbereidingen van een presentatie op 24 en 25 april 2004.
1.3. Op 8 april 2004 is appellant met buitengewoon verlof gestuurd met behoud van bezoldiging en is hem te verstaan gegeven dat hij geen lessen [vakgebied] meer mocht geven. Hiertoe is besloten omdat appellant op meerdere punten niet aan zijn verplichtingen had voldaan.
1.4. Bij besluit van 18 mei 2004 is opnieuw een beoordeling ten aanzien van appellant vastgesteld met als eindoordeel: onvoldoende.
1.5. Bij besluit van 25 augustus 2004 heeft het college appellant op grond van artikel 8:6 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente Maastricht met ingang van 1 december 2004 eervol ontslag verleend wegens onbekwaamheid/ongeschiktheid voor zijn functie van [leraar].
Bij het bestreden besluit van 25 februari 2005 heeft het college dit ontslagbesluit na door appellant daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Ten aanzien van appellant is twee keer een beoordeling vastgesteld die inhoudt dat hij niet naar behoren functioneerde. Tegen deze beoordelingen heeft appellant pas bij brief van 25 november 2004 bezwaren ingediend. Bij besluit van 6 april 2005 zijn deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden.
3.2. In het licht van het voorgaande gaat de Raad bij de beoordeling van dit geding uit van de juistheid van beide beoordelingen. Hierbij merkt de Raad nog op dat uit de stukken naar voren komt dat appellant de kwaliteit heeft een enthousiaste [leraar] te zijn. Vakinhoudelijk bestond evenwel kritiek op de wijze waarop appellant zijn lessen gaf. Gezien deze beoordelingen en hetgeen daaromtrent overigens uit de stukken is gebleken heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat appellant de bekwaamheid en geschiktheid miste om zijn functie overeenkomstig de daaraan te stellen eisen te vervullen. Het college was derhalve bevoegd appellant te ontslaan.
3.3. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat appellant daadwerkelijk in de gelegenheid is gesteld om zijn functioneren te verbeteren, maar dat zich geen wezenlijke verbetering heeft afgetekend en dat het college het standpunt heeft kunnen innemen dat deze ook niet binnen redelijke termijn was te verwachten. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen.
3.4. Gelet hierop kan niet worden staande gehouden dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om appellant te ontslaan gebruik heeft kunnen maken.
3.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en J.Th. Wolleswinkel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2007.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD