ECLI:NL:CRVB:2007:BB2347

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1839 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van langdurige fysiotherapie door zorgverzekeraar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van VGZ Zorgverzekeraar N.V. ongegrond verklaarde. Appellante, die blijvende bekkenproblemen heeft na een verkeersongeval in 1991 en meerdere buikoperaties heeft ondergaan, vroeg in 2004 toestemming voor langdurige fysiotherapie. VGZ weigerde deze toestemming, omdat volgens hen geen indicatie voor langdurige fysiotherapie aanwezig was en er geen deugdelijke verwijzing van een arts was overgelegd. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar VGZ handhaafde hun standpunt. De rechtbank oordeelde dat VGZ terecht had geweigerd de kosten voor fysiotherapie te vergoeden, omdat de aandoening van appellante niet op de limitatieve lijst van de Regeling paramedische hulp ziekenfondsverzekering stond.

In hoger beroep volhardde appellante in haar standpunt dat de behandeling noodzakelijk was, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelde vast dat de door appellante aangevraagde langdurige fysiotherapie niet betrekking had op een aandoening die in de Regeling was opgenomen. De Raad benadrukte dat de Ziekenfondswet en de daarop gebaseerde regelingen een gesloten systeem vormen, waarin geen ruimte is voor extensieve interpretatie. De Raad concludeerde dat appellante geen recht had op vergoeding van de fysiotherapie, ongeacht de noodzaak die haar behandelende artsen aan de behandeling hechtten. De uitspraak werd bevestigd zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/1839 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 9 maart 2006, 05/2465 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
VGZ Zorgverzekeraar N.V., gevestigd te Eindhoven, (hierna: VGZ)
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
1.1 VGZ Zorgverzekeraar N.V. is de rechtsopvolger van de Stichting Ziekenfonds VGZ. In het onderhavige geding wordt onder VGZ tevens verstaan de Stichting Ziekenfonds VGZ.
1.2 Namens appellante heeft mr. dr. F.T.I. Oey, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
1.3 VGZ heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 Het geding is behandeld op de zitting van 25 juli 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P.L.T. Roks, kantoorgenoot van mr. dr. Oey. VGZ is - met bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
2.1 De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2 Aan een verkeersongeval in 1991 heeft appellante blijvende bekkenproblemen overgehouden. Tussen 2000 en 2004 heeft zij zeven maal buikoperaties ondergaan. Tot 25 september 2004 zijn de kosten van fysiotherapie door VGZ vergoed.
2.3 Appellante heeft VGZ bij brief van 5 november 2004 toestemming gevraagd voor langdurige verstrekking van fysiotherapie. Deze behandeling is nodig om haar conditie te verbeteren.
2.4 VGZ heeft de aanvraag van 5 november 2004 bij besluit van 24 november 2004 afgewezen.
2.5 Namens appellante heeft mr. dr. Oey bij brief van 29 december 2004 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 november 2004.
2.6 Het College voor Zorgverzekeringen (CvZ) heeft bij brief van 23 juni 2005 aangegeven zich met de afwijzing van de aanvraag te kunnen verenigen.
2.7 VGZ heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 november 2004 bij besluit van 29 juni 2005 ongegrond verklaard. VGZ stelt zich op het standpunt dat bij appellante geen sprake is van een indicatie die aanspraak geeft op langdurige fysiotherapie. Daarnaast heeft appellante geen aanspraak op fysiotherapie omdat bij de aanvraag geen deugdelijke motivering van een verwijzende arts is gevoegd.
3.1 Appellante heeft in beroep verklaringen van de behandelend specialisten
dr. A.R. Hoogeveen en dr. G. Schep, verbonden aan de afdeling sportgeneeskunde van het Maxima Medisch Centrum te Eindhoven, overgelegd. Zij is daar in behandeling voor reconditionering en gewichtsreductie.
3.2 VGZ heeft in beroep aangevoerd dat bevordering van kracht en conditie geen indicatie is waaraan een aanspraak op langdurige fysiotherapie kan worden ontleend. Voorts is aangevoerd dat met de in beroep ingezonden verklaringen van de behandelende sector geen rekening is gehouden omdat deze niet tegelijk met de aanvraag zijn ingezonden.
3.3 Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 juni 2005 ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat VGZ terecht heeft geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor vergoeding van langdurige fysiotherapie nu bij de aanvraag geen deugdelijke motivering van een verwijzende arts is gevoegd. Voorts is bij appellante geen sprake van een aandoening die voorkomt op de in artikel 3 van de Regeling paramedische hulp ziekenfondsverzekering (hierna: Regeling) opgenomen limitatieve lijst van aandoeningen.
4.1 Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Erkend wordt dat de aandoening van appellante niet voorkomt in artikel 3 van de Regeling. Toch meent appellante voor langdurige fysiotherapie in aanmerking te komen omdat haar behandelend artsen dat noodzakelijk vinden.
4.2 VGZ heeft gepersisteerd bij het in het besluit van 29 juni 2005 neergelegde standpunt.
5.1 De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2 Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Ziekenfondswet (Zfw) hebben verzekerden aanspraak op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging, voor zover met betrekking tot die zorg geen aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Zfw kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat aanspraak bestaat op andere vormen van zorg dan de zorg, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Zfw. Artikel 8, derde lid, van de Zfw bepaalt dat de inhoud en omvang van de aanspraken bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden geregeld.
5.3 Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (Vb) omvat de aanspraak op paramedische zorg onder meer fysiotherapie. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de omvang van deze zorg. Bedoelde regeling is de Regeling.
5.4 Volgens vaste rechtspraak behelzen de Zfw en de daarop berustende regelingen een gesloten systeem van de ten laste van de in deze wet geregelde verzekering komende verstrekkingen, in die zin dat in beginsel op geen andere verstrekkingen aanspraak bestaat dan in deze regelgeving is bepaald. Ten aanzien van paramedische zorg stelt de Raad verder vast dat aan dit gesloten systeem vorm en inhoud is gegeven door het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van het Vb en de daarop berustende Regeling. In de Regeling is limitatief omschreven in welke gevallen aanspraak bestaat op fysiotherapie. Voorts vloeit uit de vaste jurisprudentie van de Raad voort dat in de aard van een dergelijk enumeratief en limitatief systeem van aanspraken besloten ligt dat er in beginsel geen ruimte is voor een extensieve interpretatie van de daarin geregelde aanspraken en gevallen.
5.5 Artikel 3a, eerste lid, van de Regeling houdt in dat de aanspraak op fysiotherapie voor verzekerden van 18 jaar en ouder slechts de behandeling omvat van de in artikel 3 genoemde aandoeningen.
5.6 De Raad stelt vast dat appellante heeft erkend en dat tussen partijen niet in geschil is dat de door appellante aangevraagde langdurige fysiotherapie niet de behandeling betreft van een aandoening als bedoeld in artikel 3 van de Regeling. De Raad is van oordeel dat daarmee gegeven is dat appellante geen aanspraak heeft op vergoeding van deze behandeling. Dat de haar behandelende artsen deze behandeling langdurig noodzakelijk achten doet daaraan niet af.
5.7 Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.8 De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007.
(get.) R.M. van Male
(get.) S.R. Bagga
EK3107