de erfgename van [appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2005, 03/3794 (hierna: aangevallen uitspraak),
[appellante], destijds wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
de Commandant Nationaal Commando, thans de Commandant Landstrijdkrachten (hierna: commandant landstrijdkrachten)
Datum uitspraak: 9 augustus 2007
Betrokkene heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant landstrijdkrachten heeft een verweerschrift ingediend.
Na het overlijden van betrokkene is het geding voortgezet door appellante.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2007. Voor appellante is J.B.J. van Malsen verschenen als haar gemachtigde. De commandant landstrijdkrachten heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
1. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over de commandant landstrijdkrachten, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan diens rechtsvoorganger, de Commandant Nationaal Commando.
2. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1. Betrokkene, [naam functie] bij de Koninklijke landmacht, was ten tijde hier van belang werkzaam bij de [onderdeel] te [vestigingsplaats]. In september 2002 heeft de waarnemend commandant Lfd de medewerkers van de Lfd verzocht hun stuwmeer aan vakantiedagen op te maken en, indien er gegronde redenen waren daarvan af te wijken, dit door middel van een verzoekschrift, een zogeheten VRA, bij hem aan te vragen.
Betrokkene is op 31 oktober 2002 tezamen met een collega op huisbezoek gegaan bij M, commandant Lfd, die reeds geruime tijd in verband met een arbeidsconflict ziek thuis was. M heeft een VRA van betrokkene, ertoe strekkende dat het overschot aan vakantiedagen van 2002 zou worden overgeboekt naar 2003, voor akkoord getekend. Betrokkene heeft het VRA vervolgens afgegeven aan een secretaresse, teneinde het bij zijn verlofkaart te voegen en bij gelegenheid naar de afdeling personeelszaken te zenden.
2.2. Vervolgens is bij besluit van 13 februari 2003, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 31 juli 2003, het verzoek van betrokkene om zijn (volledige) surplus aan vakantieverlof van 2002 over te boeken naar 2003 afgewezen. Daartoe is overwogen, kort gezegd, dat de beslissing van M om met de overboeking akkoord te gaan onbevoegd is genomen en dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de vakantiedagen niet in de tweede helft van 2002 hadden kunnen worden opgenomen.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit van 31 juli 2003 ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 80, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (hierna: AMAR) wordt, voor zover hier van belang, niet verleend vakantieverlof, waaronder eventueel van vorige jaren overgeboekt vakantieverlof, overgeboekt naar het volgende kalenderjaar tot een maximum van 80 uren. Ingevolge het tweede lid kan worden afgeweken van het overeenkomstig het eerste lid maximaal naar het volgend kalenderjaar over te boeken vakantieverlof, uitsluitend indien operationele omstandig-heden het tot het verlof verlenen bevoegde gezag hebben verhinderd vakantieverlof te verlenen, of naar het oordeel van het tot verlof verlenen bevoegde gezag gewichtige persoonlijke omstandigheden de militair hebben verhinderd het vakantieverlof te genieten.
4.2. Appellante beroept zich op een afspraak die betrokkene in het verleden met commandant Lfd M had gemaakt, die het hem mogelijk moest maken aan het einde van zijn toenmalige plaatsing, die naar verwachting bijna zou samenvallen met het sluiten van de kazerne, zoveel betaald verlof op te nemen dat hij aansluitend met functioneel leeftijdsontslag kon gaan, en niet voor korte tijd elders hoefde te gaan werken.
4.3. Hoewel commandant Lfd M in eerdere jaren geen rechtsgeldig mandaat had om deze afspraak met betrokkene te maken, moet de Raad constateren dat in de praktijk wel overeenkomstig die afspraak werd gehandeld. Het surplus aan vakantieverlof is een aantal jaren overgeboekt.
De Raad constateert voorts dat de vakantiedagen waarover het in dit geding gaat uitsluitend het surplus van in 2002 opgebouwd vakantieverlof betreft. Het surplus aan vakantieverlof uit eerdere jaren is wel overgeboekt.
4.4. Wat er van die eerdere handelwijze van commandant Lfd M ook zij, in september 2002 heeft de waarnemend commandant Lfd, blijkens de gedingstukken, ook aan betrokkene duidelijk gemaakt dat het vakantieverlof van 2002 moest worden opgemaakt en dat indien er gegronde redenen waren daarvan af te wijken bij hem een VRA kon worden ingediend.
Gegeven dit duidelijke consigne van de waarnemend commandant Lfd, had het voor betrokkene redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de eerdere handelwijze om in afwijking van artikel 80, tweede lid, van het AMAR - de daar bedoelde verhinderingen om vakantieverlof te verlenen dan wel te genieten waren immers niet aan de orde - vakantieverlof over te boeken, voor het jaar 2002 niet zou worden gecontinueerd. Dat betrokkene dit moet hebben geweten, leidt de Raad ook af uit de omstandigheid dat betrokkene zich ten onrechte niet tot de waarnemend commandant Lfd heeft gewend teneinde te trachten van hem alsnog een akkoord te verkrijgen om het vakantieverlof van 2002 over te boeken, maar tot M, die toen reeds een geruime periode ziek thuis was en derhalve niet in functie was.
4.5. Gezien het vorenoverwogene heeft betrokkene geen verwachtingen mogen ontlenen aan het door M op 31 oktober 2002 verleende akkoord. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat van bijzondere omstandigheden die betrokkene zouden hebben belet in de tweede helft van 2002 het vakantieverlof voor dat jaar op te nemen niet is gebleken, kan niet worden gezegd dat de commandant landstrijdkrachten bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om het surplus aan vakantieverlof van betrokkene dat betrekking had op 2002 over te boeken naar 2003.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2007.
(get.) M.J.H. van Baalen.