ECLI:NL:CRVB:2007:BB1916

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-764 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering na hersteld verklaring

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die tot het faillissement van zijn werkgever in 1998 als tuinbouwmedewerker werkzaam was, had zich op 16 juli 2004 ziek gemeld met buikklachten en klachten aan het rechteronderbeen. Na een medisch onderzoek op 13 april 2005 werd hij per 14 april 2005 hersteld verklaard. Het Uwv weigerde echter verdere uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) per die datum, wat appellant in bezwaar aanvoerde. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij ondanks medicijngebruik nog steeds ernstige knie-, darm- en rugklachten ervaart, waardoor hij niet in staat is om te werken. Hij betoogde dat de belasting van zijn werkzaamheden onvoldoende was onderzocht. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts J.C. Kokenberg de werkzaamheden van appellant adequaat had beoordeeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische onderbouwing van het Uwv. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering had geweigerd, omdat er geen objectieve medische oorzaak voor de klachten van appellant was vastgesteld.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier A. van Netten en openbaar uitgesproken op 15 augustus 2007.

Uitspraak

06/764 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2005, 05/2569 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2007. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was tot het faillissement van zijn werkgever in 1998 werkzaam als tuinbouwmedewerker in de tomatenteelt. Sindsdien ontvangt hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Vanuit die situatie heeft hij zich op 16 juli 2004 ziek gemeld met buikklachten en klachten aan het rechteronderbeen. Na onderzoek door een arts op 13 april 2005 is hij door deze per 14 april 2005 hersteld verklaard. Bij besluit van 13 april 2005 heeft het Uwv geweigerd appellant per 14 april 2005 verdere uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) te verstrekken. Het bezwaar tegen het besluit van 13 april 2005 heeft het Uwv bij besluit van 14 juni 2005 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat hij ondanks medicijngebruik zodanige knie-, darm- en rugklachten alsmede pijn aan de ribben heeft dat hij niet kan werken. Appellant meent voorts dat de belasting in zijn werk is onderschat en onvoldoende is onderzocht.
De Raad stelt vast dat de werkzaamheden die appellant als tuinbouwmedewerker bij een tomatenkweker verrichtte door de bezwaarverzekeringsarts J.C. Kokenberg in zijn rapportage van 8 juni 2005 globaal zijn weergegeven. Het gaat hier om een in de betreffende regio veel voorkomende functie waarvan de aard en belasting bij Kokenberg bekend kunnen worden verondersteld. Daar komt bij dat een onderzoek naar de daadwerkelijke belasting in deze functie gelet op het faillissement van de werkgever niet mogelijk is. Derhalve kan niet worden gezegd dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de belasting in het werk van appellant.
De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een adequate medische onderbouwing. Kokenberg heeft informatie gevraagd aan en verkregen van de huisarts van appellant en die bij zijn oordeel betrokken. Uit die informatie blijkt dat voor de beenklachten van appellant geen objectief medische oorzaak is gevonden.
De darmproblematiek is behandeld en voor de resterende darm- en maagklachten neemt appellant medicijnen. Kokenberg stelt zich op het standpunt dat deze klachten voor appellant geen belemmering vormen om zijn werkzaamheden te verrichten. De Raad ziet geen aanleiding het standpunt van Kokenberg niet te volgen. In dat verband is van belang dat appellant geen medische informatie heeft ingebracht die een ander licht werpt op zijn gezondheidstoestand op de datum in geding.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het Uwv terecht appellant per 14 april 2005 verdere uitkering ingevolge de ZW heeft geweigerd. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. van Netten als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A. van Netten.
JL