ECLI:NL:CRVB:2007:BB1909
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 19 september 2006 een eerder besluit van het Uwv over de toekenning van een WAO-uitkering ongegrond verklaarde. Appellant, die als medewerker textielverzorging werkte, viel op 17 februari 2003 uit met nekklachten. Het Uwv weigerde hem een uitkering op basis van de WAO, omdat hij in staat werd geacht om met zijn belastbaarheid een inkomen te verwerven dat onder de 15% arbeidsongeschiktheid viel. Dit besluit werd in een eerdere uitspraak door de rechtbank vernietigd vanwege een ontoereikende arbeidskundige onderbouwing, maar na nieuw onderzoek bleef het Uwv bij zijn standpunt en verklaarde het de bezwaren van appellant opnieuw ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, niet kon vervullen vanwege een onvoldoende opleidingsniveau en een slechte beheersing van de Nederlandse taal. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de geselecteerde functies, zoals elektronicamonteur, inpakker en productiemedewerker textiel, qua belasting en opleidingsniveau geschikt voor appellant waren. De Raad baseerde zich op een arbeidskundig rapport dat aangaf dat appellant in Marokko de basisschool had afgerond en vervolgonderwijs had genoten, wat zijn opleidingsniveau op 2 stelde, wat voldoende was voor de eenvoudige functies.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij het Nederlands onvoldoende beheerst om de werkopdrachten te begrijpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant om schadevergoeding en vergoeding van proceskosten af, omdat er geen grond was voor een dergelijke vergoeding volgens de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 15 augustus 2007.