ECLI:NL:CRVB:2007:BB1909

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6190 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • E. Dijt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van geselecteerde functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 19 september 2006 een eerder besluit van het Uwv over de toekenning van een WAO-uitkering ongegrond verklaarde. Appellant, die als medewerker textielverzorging werkte, viel op 17 februari 2003 uit met nekklachten. Het Uwv weigerde hem een uitkering op basis van de WAO, omdat hij in staat werd geacht om met zijn belastbaarheid een inkomen te verwerven dat onder de 15% arbeidsongeschiktheid viel. Dit besluit werd in een eerdere uitspraak door de rechtbank vernietigd vanwege een ontoereikende arbeidskundige onderbouwing, maar na nieuw onderzoek bleef het Uwv bij zijn standpunt en verklaarde het de bezwaren van appellant opnieuw ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, niet kon vervullen vanwege een onvoldoende opleidingsniveau en een slechte beheersing van de Nederlandse taal. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de geselecteerde functies, zoals elektronicamonteur, inpakker en productiemedewerker textiel, qua belasting en opleidingsniveau geschikt voor appellant waren. De Raad baseerde zich op een arbeidskundig rapport dat aangaf dat appellant in Marokko de basisschool had afgerond en vervolgonderwijs had genoten, wat zijn opleidingsniveau op 2 stelde, wat voldoende was voor de eenvoudige functies.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij het Nederlands onvoldoende beheerst om de werkopdrachten te begrijpen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant om schadevergoeding en vergoeding van proceskosten af, omdat er geen grond was voor een dergelijke vergoeding volgens de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 15 augustus 2007.

Uitspraak

06/6190 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 september 2006, 06/105 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.H.M. Pepers, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2007. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
Appellant was werkzaam als medewerker textielverzorging bij de Stichting [naam Stichting] te [vestigingsplaats] toen hij op 17 februari 2003 uitviel met nekklachten. Na verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling is hem bij besluit van 10 maart 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd omdat hij met op zijn belastbaarheid afgestemde functies een zodanig inkomen kon verwerven dat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 november 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 mei 2005 de medische onderbouwing van het besluit van 17 november 2004 onderschreven. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd omdat het berustte op een ontoereikende arbeidskundige onderbouwing. Appellant en het Uwv hebben in deze uitspraak berust. Na nieuw arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 december 2005 (bestreden besluit) de bezwaren van appellant wederom ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies niet kan vervullen omdat hij niet voldoet aan het vereiste opleidingsniveau. Bovendien beheerst hij het Nederlands slecht. Voorts vordert appellant vergoeding van proceskosten en schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit.
De Raad is van oordeel dat de voor appellant geselecteerde functies elektronicamonteur, inpakker en productiemedewerker textiel, qua belasting en vereist opleidingsniveau voor hem geschikt kunnen worden geacht. Appellant heeft blijkens het arbeidskundig rapport van 12 februari 2004 in Marokko de basisschool afgerond en nog drie jaren vervolgonderwijs gevolgd. Gelet daarop is zijn opleidingsniveau terecht op 2 gesteld. Naar blijkt uit de arbeidsmogelijkhedenlijst en het rapport van bezwaararbeidsdeskundige P.H.M. Dijks-Leentjens van 7 december 2005 is het voor de functies elektronicamonteur, inpakker en productiemedewerker vereiste opleidingsniveau 2. Appellant heeft dan ook een voldoende opleidingsniveau om deze eenvoudige functies te kunnen vervullen. Dat appellant het Nederlands onvoldoende beheerst om werkopdrachten te kunnen lezen acht de Raad niet aannemelijk, nu appellant reeds vanaf 1995 in Nederland werkzaam is geweest.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. Voor vergoeding van schade als door appellant verzocht is ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het onderhavige geval dan ook geen plaats.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en E. Dijt als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R. van der Vos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.R. van der Vos.
JL