ECLI:NL:CRVB:2007:BB1906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2133 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en bevestiging van eerdere uitspraak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 maart 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 24 maart 2003 een WAO-uitkering te weigeren, ongegrond werd verklaard. Appellant heeft zijn hoger beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.P. de Witte. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 augustus 2007 uitspraak gedaan.

De rechtbank had in de aangevallen uitspraak geconcludeerd dat de gronden van appellant niet voldoende waren om het besluit van het Uwv te weerleggen. Appellant herhaalde in zijn hoger beroepschrift de argumenten die hij eerder had aangevoerd, zonder nieuwe gezichtspunten te presenteren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier. Tijdens de zitting op 29 juni 2007 was appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.M. Snijders. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe argumenten waren gepresenteerd die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad merkte op dat er geen niet matchende punten waren die de jurisprudentie in dit geval zouden beïnvloeden.

Uitspraak

05/2133 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 maart 2005, 04/3435 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 10 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2007.
Appellant was vertegenwoordigd door mr. De Witte en het Uwv door A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 8 juli 2004, waarbij is gehandhaafd het besluit appellant per 24 maart 2003 een WAO-uitkering te weigeren, ongegrond is.
Hetgeen appellant in het hoger beroepschrift heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen door hem reeds in beroep is aangevoerd.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de grieven van appellant afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet slagen en waarom voor een onderzoek door een deskundige geen plaats is.
De Raad kan de overwegingen van de rechtbank onderschrijven. Nu door appellant in het hoger beroepschrift geen enkel nieuw gezichtspunt naar voren is gebracht en appellant zijn in beroep verworpen stellingen niet nader heeft onderbouwd, volstaat de Raad met een verwijzing naar de aangevallen uitspraak.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting volstaat de Raad met op te merken dat geen sprake is van zogenoemde niet matchende punten, zodat de door de Raad ter zake van die niet matchende punten gevormde jurisprudentie geen nieuw licht op dit geschil werpt.
Het hoger beroep treft mitsdien geen doel en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.
JL