ECLI:NL:CRVB:2007:BB1906
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en bevestiging van eerdere uitspraak
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 maart 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 24 maart 2003 een WAO-uitkering te weigeren, ongegrond werd verklaard. Appellant heeft zijn hoger beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.P. de Witte. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 augustus 2007 uitspraak gedaan.
De rechtbank had in de aangevallen uitspraak geconcludeerd dat de gronden van appellant niet voldoende waren om het besluit van het Uwv te weerleggen. Appellant herhaalde in zijn hoger beroepschrift de argumenten die hij eerder had aangevoerd, zonder nieuwe gezichtspunten te presenteren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep geen doel trof en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier. Tijdens de zitting op 29 juni 2007 was appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.M. Snijders. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe argumenten waren gepresenteerd die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad merkte op dat er geen niet matchende punten waren die de jurisprudentie in dit geval zouden beïnvloeden.