ECLI:NL:CRVB:2007:BB1892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en intrekking van WAO-uitkering na gedeeltelijke werkhervatting en psychische klachten
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die voorheen als projectmanager werkte, meldde zich op 1 september 1999 ziek met pijnklachten aan het bewegingsapparaat. Na een gedeeltelijke werkhervatting in juni 2000, werd haar een WAO-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. In 2004 werd appellante herkeurd, wat leidde tot de herziening van haar uitkering. Appellante was van mening dat deze herkeuring te vroeg was en dat haar psychische klachten, waaronder valiumgebruik, niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling van haar beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de herkeuring terecht was uitgevoerd, aangezien de wet voorziet in herziening van de uitkering wanneer de omstandigheden van de betrokkene veranderen. De Raad wees erop dat de herbeoordeling een gevolg was van appellantes ziekmelding in januari 2003. De Raad vond dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld door geen aanvullende informatie op te vragen bij de behandelend arts, omdat het ziektebeeld van appellante stabiel was. De Raad concludeerde dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen juist waren en dat de functies die aan appellante waren aangeboden, geschikt waren, wat leidde tot een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 10 augustus 2007, na een zitting op 29 juni 2007, waarbij appellante niet aanwezig was.