ECLI:NL:CRVB:2007:BB1832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3239 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dringende redenen voor terugvordering van bijstand bij gezamenlijke huishouding onder dwang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving van 1 september 2001 tot en met 6 juli 2004 een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College heeft de bijstand van appellante ingetrokken, omdat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [W.] zonder dit te melden. Het College vorderde een totaalbedrag van € 33.952,-- terug van appellante.

In hoger beroep heeft appellante niet betwist dat zij samenwoonde met [W.], maar stelde dat deze situatie onder dwang plaatsvond. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstand en de bevoegdheid tot terugvordering niet in geding zijn. De enige vraag die nog aan de orde was, was of er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Het College hanteert beleidsregels die bepalen dat terugvordering kan worden achterwege gelaten indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125,-- of indien er dringende redenen zijn. De Raad oordeelt dat de beleidsregel niet onredelijk is en dat appellante geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die een afwijking van deze regel rechtvaardigen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen redenen voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben beoordeeld en de beslissing openbaar is uitgesproken op 14 augustus 2007.

Uitspraak

06/3239 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 mei 2006, 05-5125 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Fischer. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Kuiper, werkzaam bij de gemeente Zandvoort.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving van 1 september 2001 tot en met 6 juli 2004 een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
Op basis van de bevindingen van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand heeft het College bij besluit van 18 oktober 2004 de bijstand van appellante over de periode van 1 september 2001 tot en met 11 mei 2004 ingetrokken. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellante gedurende voormelde periode met [W.] (hierna: [W.]) een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd op het adres [adres]. Voorts heeft het College in dit besluit de kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 33.384,77 van appellante teruggevorderd. Tevens is van appellante mede teruggevorderd een bedrag van € 567,23 wegens in genoemde periode aan [W.] betaalde bijzondere bijstand, zodat van appellante wordt teruggevorderd een totaalbedrag van € 33.952,--.
Bij besluit van 13 september 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 september 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij is - evenals in bezwaar en in beroep bij de rechtbank - aangevoerd dat de gezamenlijke huishouding van appellante met [W.] heeft plaatsgevonden onder dwang. Appellante werd door [W.] geterroriseerd en was niet in staat om aan de situatie van samenwoning een einde te maken. In die omstandigheden is naar het oordeel van appellante sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt vast dat appellante in hoger beroep niet betwist dat zij ten tijde in geding een gezamenlijke huishouding met [W.] heeft gevoerd en dat zij hiervan geen mededeling heeft gedaan aan het College. De Raad stelt voorts vast dat in hoger beroep de intrekking van de bijstand en de bevoegdheid tot (mede) terugvordering evenmin in geding zijn.
In hoger beroep is nog slechts in geding het antwoord op de vraag of in de situatie van appellante sprake is van dringende redenen om van (mede) terugvordering af te zien.
Ter zake van de bevoegdheid tot terugvordering hanteert het College zijn “Beleidsregels Terugvordering WWB”. Ingevolge artikel 6 van deze beleidsregels kan het College van het nemen van een terugvorderingsbesluit afzien indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125,-- of hiertoe een dringende reden aanwezig is. In de toelichting op deze beleidsregel is vermeld dat van dringende redenen sprake kan zijn indien de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving. Naar het oordeel van de Raad gaat deze beleidsregel in gevallen van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten.
De Raad stelt vervolgens vast, onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.9 van de aangevallen uitspraak, dat het besluit van 13 september 2005 in overeenstemming is met deze beleidsregel.
In hetgeen namens appellant is aangevoerd ziet de Raad, onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.10 van de aangevallen uitspraak, geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van zijn beleidsregel had moeten afwijken. De namens appellante in hoger beroep ingenomen stelling dat [W.] door de strafrechter is veroordeeld voor mishandeling en stalking van appellante, maakt dit niet anders.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en L.F.M. Verhey als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2007.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. Jörg.
JK