ECLI:NL:CRVB:2007:BB1825
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- E. Dijt
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering op basis van werknemerstatus en verzekeringsgrondslagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 augustus 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellant. Appellant had sinds 25 maart 2003 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), maar deze was per 3 februari 2004 herzien naar een lagere klasse. Na zijn ziekmelding op dezelfde datum, deed appellant een aanvraag voor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW), welke werd afgewezen omdat hij niet beschikbaar was voor arbeid. Vervolgens weigerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant een ZW-uitkering toe te kennen, met de reden dat hij op dat moment geen werknemer was in de zin van de ZW, aangezien hij geen recht had op een WW-uitkering. Dit besluit werd door de rechtbank ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad overwoog dat de weigering van de WW-uitkering in rechte vaststond, waardoor appellant op 3 februari 2004 niet verzekerd was voor de ZW op basis van artikel 7 van de ZW. Wel was hij verzekerd op basis van artikel 8a van de ZW vanwege zijn recht op WAO-uitkering. De Raad concludeerde dat appellant op die datum geen recht had op ziekengeld, zoals bepaald in artikel 21 van de ZW. Tijdens de zitting erkende de gemachtigde van het Uwv dat de ziekmelding niet zorgvuldig was behandeld, maar dit leidde niet tot een andere conclusie over de rechtmatigheid van de beslissing. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.