ECLI:NL:CRVB:2007:BB1563

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3528 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van A. te B. tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 april 2005, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 24 november 2003 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante stelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig was en dat zij volledig arbeidsongeschikt moest worden geacht. Tijdens de zitting op 29 juni 2007 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar echtgenoot, en het Uwv werd vertegenwoordigd door J.G.M. Huijs.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de advisering van de verzekeringsarts niet in strijd was met de eisen van zorgvuldigheid. De Raad nam in overweging dat de verzekeringsarts lichamelijk onderzoek had verricht en informatie had opgevraagd bij de huisarts. Ondanks de medische stukken die appellante had overgelegd, vond de Raad geen aanknopingspunten om het oordeel van de verzekeringsarts in twijfel te trekken. De Raad concludeerde dat de functies die aan appellante waren voorgehouden, ondanks enkele overschrijdingen in belastbaarheid, passend waren.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, op 10 augustus 2007.

Uitspraak

05/3528 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[A. te B. ] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 april 2005, 04/1002 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2007. Appellante was daar in persoon aanwezig, bijgestaan door haar echtgenoot B.A.A. Dahler. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 24 november 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 22 januari 2004 ingetrokken, omdat appellante met ingang van die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 16 juli 2004 heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 24 november 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 24 november 2003 niet gehandhaafd en de WAO-uitkering eerst met ingang van 5 juli 2004 ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 16 juli 2004 (hierna: bestreden besluit) – op de in de uitspraak opgenomen overwegingen – ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het onderzoek door de verzekeringsarts J.F.M.M. van der Hart onzorgvuldig is geweest. Ze heeft gewezen op haar medische toestand en gesteld dat zij onveranderd volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht. Appellante heeft haar stellingen uiteindelijk vergezeld doen gaan van een groot aantal medische stukken.
De Raad overweegt als volgt.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de advisering die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit niet in strijd met de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat verzekeringsarts Van der Hart bij appellante lichamelijk onderzoek alsmede oriënterend onderzoek van de psyche verrichtte. Nadat appellante zich per 2 december 2003 opnieuw arbeidsongeschikt had gemeld, heeft Van der Hart appellante opnieuw onderzocht en informatie opgevraagd bij de huisarts. Vervolgens heeft hij op de door hem al opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) nieuwe c.q. zwaardere beperkingen vermeld. Bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen is in haar rapportage van 28 juni 2004 uitgebreid ingegaan op hetgeen appellante tijdens de hoorzitting naar voren had gebracht, maar zag geen reden om af te wijken van de geformuleerde beperkingen.
De Raad deelt voorts het oordeel van de rechtbank dat er geen aanknopingspunten zijn om het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts in twijfel te trekken. Ook in de door appellante bij brief van 7 juni 2007 overgelegde medische stukken ziet de Raad dergelijke aanknopingspunten niet omdat deze stukken ofwel betrekking hebben op (voet)problemen die zich na de datum in geding hebben voorgedaan, ofwel betrekking hebben op medische ingrepen die hebben plaatsgevonden jaren vóór de in geding zijnde datum.
De schatting is na het aanscherpen van de beperkingen gebaseerd op de functies inpakker (2 functies in Sbc-code 111190), electronicamonteur (3 functies in Sbc-code 267040) en productiemedewerker confectie (4 functies in Sbc-code 272042). Tevens zijn de functies van samensteller metaal (Sbc-code 111180), produktiemedewerker industrie (Sbc-code 264140), produktie medewerker textiel (Sbc-code 272043) en telefonist/receptionist
(Sbc-code 315120) aan appellante voorgehouden.
In de beide functies van inpakker komt op het aspect reiken de volgende belasting voor: tijdens 8 werkuren 400 maal 70 centimeters achtereen en tijdens 8 werkuren 400 maal ongeveer 60 centimeters achtereen. Appellante heeft op het aspect reiken (waarmee de reikafstand wordt beoordeeld) de normaalwaarde gescoord, wat volgens de gebruikershandleiding overeenkomt met (voor vrouwen) 60 centimeter. Op het aspect frequent reiken tijdens het werk is appellante licht beperkt geacht (dat wil zeggen: kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer reiken) met daarbij een toelichting van de verzekeringsarts: “500 keer per uur”. De verzekeringsarts Van der Hart heeft in zijn rapportage van 3 oktober 2005 desgevraagd een nadere toelichting gegeven waarom de geduide functies voor appellante passend worden geacht. De Raad acht de enkele opmerking in die rapportage dat het reiken gezien de reikafstand akkoord is, niet afdoende omdat in casu zowel de frequentie (met 300 keer per uur) als de reikafstand wordt overschreden. Ook de ter zitting gegeven toelichting van de zijde van het Uwv dat het vaak een gevoel van de verzekeringsarts zal zijn of de in een functie voorkomende belasting voor deze verzekerde haalbaar is, acht de Raad verre van afdoende. De Raad is van oordeel dat onvoldoende inzichtelijk is geworden dat appellante deze functies ondanks de overschrijdingen van de belastbaarheid kan verrichten.
Hetzelfde geldt voor de tot Sbc-code 272042 behorende functie van etiketteerster. Ook hierin komt een reikfrequentie voor van in totaal 800 keer per uur. Hiervoor is in het geheel geen motivering gegeven: noch in de rapportage van 6 april 2004, noch in de rapportage van 3 oktober 2005, noch ter zitting. Met het afvallen van deze functie resteren in deze Sbc-code minder dan 7 functies, zodat deze Sbc-code in zijn geheel moet afvallen.
Er resteren echter nog voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen waarop de schatting kan worden gebaseerd. Overschrijdingen in de functies electronicamonteur, samensteller metaal en (de eerste twee functies van de tot Sbc-code 111180 behorende) productiemedewerker industrie zijn naar het oordeel van de Raad afdoende toegelicht. Door het vervallen van de functies van inpakker en productiemedewerker confectie wijzigt het mediane loon, maar doordat de mediane loonwaarde nog steeds hoger is dan het maatmaninkomen, blijft het resultaat van de schatting gelijk.
Al het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden voor bevestiging in aanmerking komt.
Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) N.E. Nijdam.
DK