ECLI:NL:CRVB:2007:BB1225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2021 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de intrekking van zijn WAO-uitkering. Appellant, vertegenwoordigd door mr. D. H. Stibbe, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2005. De rechtbank had het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit van het Uwv in stand gelaten. Het Uwv had op 19 januari 2004 het besluit genomen om de WAO-uitkering van appellant, die was gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80-100%, per 24 februari 2003 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot minder dan 15%. Appellant had rugklachten en depressieve klachten, maar volgens het Uwv stonden zijn medische beperkingen niet in de weg om gangbare arbeid te verrichten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 juni 2007, waarbij appellant niet aanwezig was. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. R.A. Sowka. De Raad heeft overwogen dat het verzoek van appellant om uitstel van de behandeling niet kon worden ingewilligd, omdat hij voor onbepaalde tijd in het buitenland verbleef. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv de medische beperkingen van appellant niet had onderschat en dat het medisch onderzoek voldoende diepgaand was geweest. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en heeft de in hoger beroep overgelegde geneeskundige informatie als niet relevant voor de zaak beschouwd.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, met R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden, en is openbaar uitgesproken op 3 augustus 2007. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

05/2021 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, van 22 februari 2005, 04/2683
(hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 3 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. H. Stibbe, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verslag ingezonden van een psychiatrische intake eind oktober 2006.
Het Uwv heeft in antwoord op een vraag van de Raad een verzekeringsgeneeskundige rapportage ingezonden waarin de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) enigszins is bijgesteld en, nadien, een nadere arbeidskundige toelichting.
De zaak is behandeld ter zitting van 22 juni 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
De Raad ziet geen aanleiding om het verzoek van appellant tot uitstel van de behandeling ter zitting in te willigen, reeds, nu appellant voor onbepaalde tijd in het buitenland verblijft en hij geen inzicht heeft geboden wanneer hij weer in Nederland zal zijn.
Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 19 januari 2004 waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) genomen besluit van 22 januari 2003.
Met het besluit van 22 januari 2003 heeft het Uwv de aan appellant toegekende en naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% berekende WAO-uitkering met ingang van 24 februari 2003 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant tot minder dan 15% is afgenomen. Weliswaar is appellant vanwege rugklachten en depressieve klachten niet meer in staat tot het verrichten van zijn werk als buurt-conciërge voor 32 uren per week, zijn medische beperkingen staan er echter niet aan in de weg dat hij gangbare arbeid doet. De daaraan verbonden verdiensten leiden tot een inkomensverlies van bijna 10%.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Het beroep is gegrond verklaard, omdat het Uwv pas hangende het geding voor de rechtbank het bestreden besluit van een voldoende motivering heeft voorzien. Het hoger beroep richt zich tegen deze toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank heeft overwogen dat de voor appellant op 24 februari 2003 bestaande medische beperkingen door het Uwv in zijn besluitvorming niet zijn onderschat. De Raad onderschrijft de verwerping van deze beroepsgrond door de rechtbank ten volle.
Anders dan appellant in zijn verder niet uitgewerkte grief, ziet de Raad geen reden waarom het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medisch onderzoek onvoldoende diepgaand is geweest. De (bezwaar-)verzekeringsarts beschikte over tamelijk recente informatie van de behandelende psychiatrische instelling en hiermee is ook rekening gehouden. De ter zitting van de rechtbank overgelegde brief van de psychiater, die appellant vanaf september 2003 ongeveer een half jaar lang heeft behandeld voegt aan het reeds bekende beeld niet veel toe en ziet bovendien op een later periode.
Met de bezwaarverzekeringsarts is de Raad van oordeel dat in de toelichtingen in de FML geen beperkingen schuil gaan.
De in hoger beroep overgelegde geneeskundige informatie ziet op ontwikkelingen na medio 2006 en mist betekenis voor de in dit geding van belang zijnde datum.
De Raad ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) S. Sweep.
MH