ECLI:NL:CRVB:2007:BB1061

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-4276 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-uitkering en de geschiktheid van functies voor appellante met fibromyalgie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 16 juni 2004 haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellante, die als productiemedewerkster werkte, had zich op 6 maart 2001 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na het verstrijken van de wachttijd van 52 weken werd haar een WAO-uitkering geweigerd. Na meerdere ziekmeldingen diende zij op 18 april 2003 opnieuw een aanvraag in voor een WAO-uitkering, die door het Uwv op 26 juni 2003 werd afgewezen. Het Uwv concludeerde dat appellante met haar beperkingen functies kon vervullen die slechts 3,4% minder zouden opleveren dan haar maatmaninkomen.

De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, maar appellante stelde in hoger beroep dat zij door haar klachten niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische gegevens beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante correct heeft ingeschat. De Raad oordeelde dat de door het Uwv geselecteerde functies geschikt waren voor appellante, ondanks haar eigen inschatting van haar beperkingen. De Raad vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen daarvan in stand, en veroordeelde het Uwv tot betaling van proceskosten aan appellante.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter Ch. van Voorst en de leden M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C. Bruning betrokken waren. De beslissing werd op 1 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

04/4276 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 juni 2004, 03/1432 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2006. Appellante is niet verschenen. Het Uww heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M. Lagerwaard.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brief van 22 december 2006 heeft het Uwv desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt.
Partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was voltijds werkzaam als productiemedewerkster. Op 6 maart 2001 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Bij het einde van de wachttijd van 52 weken is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsver-zekering (WAO) geweigerd. Na herhaalde ziekmeldingen heeft appellante, die inmiddels een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, op 18 april 2003 opnieuw een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 26 juni 2003 geweigerd appellante per 12 juli 2003 een WAO-uitkering toe te kennen op de grond dat zij met haar beperkingen functies kon vervullen waarmee zij slechts 3,4% minder zou verdienen dan haar maatmaninkomen. Bij besluit van 14 november 2003 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 26 juni 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij wegens haar klachten niet over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikt. Zij acht zich volledig beperkt in haar persoonlijk en sociaal functioneren ten gevolge van een medisch objectiveerbare ziekte.
De Raad is van oordeel dat de beschikbare medische gegevens niet tot het oordeel kunnen leiden dat de (bezwaar)verzekeringsarts voor appellante te geringe beperkingen heeft aangenomen. Verzekeringsarts H. Jagt heeft blijkens zijn rapport van 12 juni 2003, mede op basis van informatie van de behandelend neuroloog die geen objectieve afwijkingen had kunnen vaststellen, geconcludeerd dat bij appellante sprake is van aspecifieke klachten van de axiale en perifere bewegingsketen. Op basis hiervan heeft hij voor appellante fysieke en ook psychische beperkingen aangenomen en die vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst. Bezwaarverzekeringsarts C.H.M. Heeskens-Reijnen heeft mede op basis van informatie van de behandelend reumatoloog, die de diagnose fibromyalgie stelde, de door Jagt aangenomen beperkingen bevestigd. De Raad ziet in hetgeen namens appellante is aangevoerd geen aanleiding voor twijfel aan de voor appellante vastgestelde beperkingen. Dat appellante zelf haar beperkingen ernstiger ervaart kan aan het vorenstaande niet afdoen.
Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit overweegt de Raad dat de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berust op functies in drie SBC-codes. De Raad is van oordeel dat gezien de in hoger beroep gegeven nadere toelichting op de overschrijdingen in de functiebelastingen van de geselecteerde functies deze functies voor appellante geschikt moeten worden geacht.
De Raad stelt echter vast dat het bestreden besluit vóór 1 juli 2005 is genomen en dat pas in de hoger beroepsfase de gewenst geachte arbeidskundige onderbouwing is gegeven. Gelet op het standpunt van de Raad met betrekking tot het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem moet dit tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geheel in stand kunnen worden gelaten.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op
€ 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 133,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2007.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M. Gunter.