ECLI:NL:CRVB:2007:BB0887
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Verplichtingen bij ziekmelding in verband met zwangerschapsgerelateerde klachten
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 1 augustus 2007, gaat het om de verplichting tot tijdige ziekmelding in het kader van de Ziektewet (ZW). De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had aan betrokkene, een werkneemster, meegedeeld dat haar ziekengeld pas met ingang van 8 juni 2004 zou worden uitbetaald. Dit besluit was gebaseerd op artikel 38a van de ZW, dat voorschrijft dat een verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld dit zo spoedig mogelijk aan de werkgever moet melden, maar in ieder geval niet later dan op de tweede dag van ongeschiktheid tot werken.
De Raad overweegt dat de meldingsplicht dwingendrechtelijk is en dat de verplichting tot tijdige ziekmelding ontstaat op het moment dat de werkgever redelijkerwijs kan weten dat de werkneemster aanspraak kan maken op ziekengeld. In dit geval was de werkgever op 22 mei 2004 op de hoogte van de zwangerschapsgerelateerde klachten van betrokkene, maar heeft hij nagelaten om tijdig de melding bij het Uwv te doen. De Raad concludeert dat de werkgever in verzuim is geweest en dat de weigering van ziekengeld over de periode van 5 april 2004 tot en met 25 mei 2004 in strijd is met de ZW.
De rechtbank had eerder het besluit van de appellant vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en verklaart het inleidend beroep ongegrond. De Raad benadrukt dat de werkgever verantwoordelijk is voor het tijdig melden van de ongeschiktheid tot werken, en dat de verplichting tot ziekmelding niet kan worden verwaarloosd, zelfs niet in het geval van zwangerschapsgerelateerde klachten.