ECLI:NL:CRVB:2007:BB0642

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3823 WWB + 06/3824 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens overschrijding van de vermogensgrens en taxatie van een auto

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 3 juli 2006 een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft bekrachtigd. Dit besluit betrof de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten, die sinds 28 april 1986 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat de waarde van de auto van appellanten, die zij op 29 november 2004 voor € 23.600,-- hadden gekocht, volgens de ANWB-koerslijst ongeveer € 20.000,-- bedroeg, wat de vrij te laten vermogensgrens overschreed.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het College gerechtigd was om af te gaan op de koerslijsten van de ANWB en dat er geen omstandigheden waren die een andere waardebepaling rechtvaardigden. Appellanten hadden verschillende taxatierapporten overgelegd, maar de Raad oordeelde dat deze rapporten grote onderlinge verschillen vertoonden en dat de vermelding van een rookgeur in een van de rapporten een negatieve invloed had op de taxatiewaarde. De Raad concludeerde dat de voorzieningenrechter het College terecht had gevolgd in de waardebepaling van de auto.

Daarnaast werd de vraag behandeld of de auto noodzakelijk was voor appellanten, gelet op hun medische situatie. Appellanten hadden verklaringen van hun behandelend neuroloog en huisartsen overgelegd, maar de Raad oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende onderbouwden dat appellanten afhankelijk waren van het bezit en gebruik van de auto. Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/3823 WWB
06/3824 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellanten], wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2006, 06/2016 en 06/1109 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L.M. Ravestijn, advocaat te Amstelveen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2007. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Ravestijn. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvangen sedert 28 april 1986 bijstand naar de norm voor een gezin, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een in september 2005 uitgevoerd rechtmatigheidsonderzoek is onder meer gebleken dat appellante op 29 november 2004 een auto heeft gekocht voor € 23.600,--. Het College heeft vervolgens bij besluit van 1 december 2005 de bijstand ingaande 5 september 2005 ingetrokken. Het bezwaar tegen dat besluit is bij besluit van 9 februari 2006 ongegrond verklaard. Uit dit besluit, waarvan de motivering is aangevuld bij besluit van 23 maart 2006, volgt dat het College zich op het standpunt stelt dat de waarde van de auto volgens de ANWB-koerslijst ongeveer € 20.000,-- bedraagt. Dit bedrag overschrijdt het op appellanten van toepassing zijnde vrij te laten vermogen, hetgeen aan bijstandsverlening in de weg staat.
Bij de aangevallen uitspraak voor zover van belang heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 9 februari 2006 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover het beroep tegen het besluit van 9 februari 2006 ongegrond is verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het College heeft bij primair besluit van 1 december 2005 de bijstand ingaande 5 september 2005 ingetrokken en de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. Volgens vaste rechtspraak bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire besluit. Voor het onderhavige geval betekent het voorgaande dat beoordeeld dient te worden of de waarde van de auto in het economisch verkeer gedurende de periode van 5 september 2005 tot en met 1 december 2005 de vermogensgrens van artikel 34, derde lid, aanhef en onder c, van de WWB oversteeg.
Niet in geschil is dat de waarde van de auto van appellanten ten tijde hier van belang ingevolge de ANWB-koerslijst ongeveer € 20.000,-- bedroeg. Naar het oordeel van de Raad is het College in een geval als het onderhavige gerechtigd af te gaan op de koerslijsten van de ANWB. Van omstandigheden op grond waarvan in dit geval anders zou moeten worden geoordeeld, is de Raad niet gebleken. De waarde van de auto ingevolge de ANWB-koerslijst correspondeert met de prijs waarvoor appellante de auto op 29 november 2004 heeft gekocht. Bij de rechtbank hebben appellanten een taxatierapport overgelegd van 20 februari 2006 van de garage waar de auto is gekocht en volgens dat taxatierapport bedroeg de marktwaarde van de auto op dat moment
€ 11.750,--. In dat taxatierapport wordt melding gemaakt van een rookgeur. In hoger beroep is een koerslijst van Autotelex 2006-4 overgelegd, waarin een inkoopwaarde van € 10.000,-- staat vermeld, terwijl ook een taxatierapport van 6 november 2006 is overgelegd waaruit een taxatiewaarde van € 8.600,-- blijkt. De Raad kan aan de overgelegde gegevens niet de door appellanten gewenste betekenis toekennen. Allereerst acht de Raad daarbij van belang dat uit de twee in 2006 opgemaakte taxatierapporten, alsmede de Autotelex-koerslijst, grote onderlinge verschillen van de waarde blijken. Ook acht de Raad van belang dat in het taxatierapport van 20 februari 2006 melding wordt gemaakt van een rookgeur. Dit zal een negatieve invloed hebben gehad op de vastgestelde taxatiewaarde. In de twee daarna aangedragen waardebepalingen wordt geen melding gemaakt van de rookgeur, terwijl de waarde van de auto alleen maar lager is geworden. Dit verschil kan naar het oordeel van de Raad onvoldoende worden verklaard door het tijdsverloop tussen de diverse waardebepalingen.
Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter het College terecht heeft gevolgd in de waardebepaling van de auto van appellanten. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de auto, gelet op de omstandigheden van appellanten, noodzakelijk is als bedoeld in artikel 34, tweede lid, aanhef en onder a, van de WWB.
In dat verband hebben appellanten gewezen op de uit hun medische situatie voortvloeiende beperkingen en hun stellingen onderbouwd met een verklaring van de behandelend neuroloog en twee verklaringen van de huisarts. Ook aan deze verklaringen kan de Raad niet de door appellanten gewenste betekenis toekennen. Anders dan appellanten is de Raad van oordeel dat uit de overgelegde verklaringen geenszins voortvloeit dat appellanten ten tijde hier van belang waren aangewezen op het bezit en gebruik van de betreffende auto.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en J.J.A. Kooijman en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) A.C. Palmboom.
EK0407