ECLI:NL:CRVB:2007:BB0575
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.C. Bruning
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de geschiktheid van functies voor appellant met psychische en fysieke klachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die zich richtte op de toekenning van een WAO-uitkering. Appellant, die lijdt aan chronisch-recidiverende lage rugklachten en psychische klachten, had eerder een aanvraag voor een WAO-uitkering ingediend, die door het Uwv was afgewezen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een weigering van de uitkering. Na bezwaar had het Uwv de uitkering alsnog toegekend, maar met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 tot 25%. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de eerdere besluiten van het Uwv niet-ontvankelijk en ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld. Hij betoogde dat zijn medische klachten hem belemmerden in het uitvoeren van de geselecteerde functies en dat het Uwv zijn psychische klachten had onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende had gemotiveerd. De Raad concludeerde echter dat de functie van monteur transformatoren, die aan de schatting ten grondslag was gelegd, niet passend was voor appellant, gezien de tordeerbelasting die deze functie met zich meebracht.
De Raad oordeelde dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid niet kon worden gebaseerd op de resterende functies, omdat er onvoldoende functies overbleven na het uitsluiten van de functie monteur transformatoren. Hierdoor slaagde het hoger beroep van appellant. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.610,- bedroegen, en moest het Uwv het betaalde griffierecht van € 140,- vergoeden.