ECLI:NL:CRVB:2007:BB0544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1756 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de aflossingscapaciteit bij terugbetaling van bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 februari 2006, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen ongegrond werd verklaard. Het College had bij besluit van 15 maart 2005 het maandelijks af te lossen bedrag voor de terugbetaling van bijstandsuitkeringen vastgesteld op € 162,28 per maand. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door het College ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak uitvoerig ingegaan op de door appellant naar voren gebrachte stellingen en heeft geoordeeld dat het besluit van het College in rechte stand kan houden.

Tijdens de zitting op 5 juni 2007 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het College niet vertegenwoordigd was. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor deze zaak in overweging genomen en heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De Raad heeft verder opgemerkt dat bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit ook rekening moet worden gehouden met de inkomsten van de partner van appellant, die hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de terugbetaling van de bijstandsuitkering. De Raad heeft geen toereikende aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank te weerleggen en onderschrijft de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. De Raad heeft ook vastgesteld dat het College bij de bepaling van de aflossingscapaciteit terecht geen rekening heeft gehouden met schulden die zijn gemaakt op een moment dat appellant rekening had kunnen houden met de aflossingsverplichting.

Uitspraak

06/1756 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 februari 2006, 05/3009 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.M. van der Zouwen, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Zouwen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Het College heeft bij besluit van 2 december 2002 van appellant en mede van zijn
partner ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 26.787,48 teruggevorderd. Het maandelijks af te lossen bedrag is destijds vastgesteld op € 6,14 per maand.
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft het College het maandelijks af te lossen bedrag met ingang van 1 april 2005 gewijzigd in € 162,28 per maand.
Bij besluit van 19 juli 2005 is het bezwaar tegen het besluit van 15 maart 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 19 juli 2005 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak weergegeven op grond waarvan naar haar oordeel het besluit tot vaststelling van de aflossingscapaciteit op € 162,28 per maand in rechte stand kan houden. De rechtbank is daarbij uitvoerig ingegaan op de door appellant naar voren gebrachte stellingen.
De Raad heeft in hetgeen in hoger beroep tegen de vaststelling van de aflossingscapaciteit naar voren is gebracht geen toereikende aanknopingspunten gevonden om dit oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden en onderschrijft in essentie de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
De Raad voegt hier nog aan toe dat het feit dat de partner van appellant hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de terugbetaling van de gemaakte kosten van bijstand met zich brengt dat bij de vaststelling van de aanwezige aflossingscapaciteit ook rekening wordt gehouden met haar inkomsten, zijnde een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Voorts heeft het College bij de bepaling van de aanwezige aflossingscapaciteit terecht geen acht geslagen op schulden die zijn gemaakt op een moment dat appellant rekening had kunnen houden met de aflossingsverplichting wegens ten onrechte genoten bijstand. Met betrekking tot de door appellant naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, wat daar ook van zij, overweegt de Raad dat deze geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat het College daarin aanleiding had behoren te zien om de aflossingscapaciteit op een lager bedrag dan € 162,28 vast te stellen. De Raad merkt tot slot nog op dat niet langer wordt betwist dat het College bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit terecht de voorlopige teruggaaf over 2005 van de Belastingdienst heeft betrokken.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en J.N.A. Bootsma en L.H. Waller als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2007.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S. van Ommen.