ECLI:NL:CRVB:2007:BB0433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2576 WWB, 06/2577 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting en gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering aan [K.], die in strijd met haar inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [T.]. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had eerder de besluiten van het College vernietigd, omdat zij van mening was dat het College ten onrechte had gesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, terwijl [K.] en [T.] ten tijde van de bijstandsverlening nog gehuwd waren.

De Raad stelt vast dat [K.] op 7 oktober 1991 met [T.] is gehuwd en dat zij op 15 september 1999 recht op bijstand heeft gekregen als alleenstaande ouder. Na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening heeft het College de bijstand van [K.] per 1 januari 2005 ingetrokken, omdat zij niet had gemeld dat zij samenwoonde met [T.]. De Raad oordeelt dat [K.] niet als zelfstandig subject recht op bijstand had, omdat zij en [T.] als een gezin moeten worden beschouwd. De Raad komt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten niet in stand heeft gelaten.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze is aangevochten en bepaalt dat de rechtsgevolgen van de besluiten van het College met betrekking tot de terugvordering in stand blijven. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/2576 WWB
06/2577 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 maart 2006, 05/1994 en 05/3376 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene 1] en [betrokkene 2], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkenen)
en
appellant
Datum uitspraak: 10 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkenen heeft mr. H. Pasman, advocaat te Nijmegen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M. Rijs, werkzaam bij de gemeente Tiel. Betrokkenen zijn verschenen, bijgestaan door mr. Pasman.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Betrokkenen [K.] (verder: [K.]) en [T.] (verder: [T.]) zijn op 7 oktober 1991 met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk op 3 december 1992 een kind is geboren. Nadat zij in september 1999 hadden besloten uit elkaar te gaan, is [K.] met ingang van 15 september 1999 recht op bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Sinds 1 december 2005 zijn betrokkenen gescheiden.
Naar aanleiding van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand heeft appellant bij besluit van 23 december 2004 het recht op uitkering van [K.] met ingang van 1 januari 2005 opgeschort. Bij besluit van 18 februari 2005 is de bijstand per datum van de opschorting ingetrokken. Bij besluit van dezelfde datum heeft appellant de bijstand van [K.] over de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2004 herzien (lees: ingetrokken). Bij besluit van 18 maart 2005, gericht aan betrokkenen, heeft appellant de kosten van de feitelijk tot en met 28 februari 2005 verleende bijstand tot een bedrag van € 75.229,57 van hen teruggevorderd. Aan de besluiten tot intrekking en terugvordering is ten grondslag gelegd dat [K.] in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet aan appellant heeft gemeld dat sprake is van een gezamenlijke huishouding met [T.] met als gevolg dat [K.] over voornoemde periode niet als zelfstandig subject recht op bijstand had.
Bij besluit van 20 april 2005 heeft appellant de tegen de besluiten van 23 december 2004, 18 februari 2005 en 18 maart 2005 door [K.] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 augustus 2005 heeft appellant het tegen het besluit van 18 maart 2005 door [T.] gemaakte bezwaar eveneens ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - de beroepen tegen de besluiten van 20 april 2005 en 15 augustus 2005 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en vervolgens geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand te laten. Daarbij heeft de rechtbank appellant opgedragen nadere besluiten op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat, nu appellanten ten tijde hier in geding gehuwd waren, het College zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van het voeren van een gezamenlijke huishouding. Het College had in plaats daarvan artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB aan de intrekking van de bijstand ten grondslag moeten leggen. Voorts acht de rechtbank het besluit van 15 augustus 2005 ter zake van de terugvordering in strijd met het motiveringsbeginsel.
Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd voor zover hierin is overwogen dat de rechtsgevolgen van te vernietigen besluiten niet in stand blijven. Daarbij heeft appellant het hoger beroep uitsluitend gericht tegen de overweging van de rechtbank ter zake van (de hoogte van) het terug te vorderen bedrag, namelijk dat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom het op grond van het door [K.] verstrekte overzicht van GEBLO Administratiekantoor te Wijchen niet mogelijk zou zijn om vast te stellen in hoeverre er in de periode in geding aanspraak op gezinsbijstand zou zijn geweest.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat, nu betrokkenen niet mede in hoger beroep zijn gekomen en het hoger beroep van appellant beperkt is tot de hoogte van het terug te vorderen bedrag, in rechte onaantastbaar is komen vast te staan dat [K.] in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat betrokkenen ten tijde in geding niet (langer) duurzaam gescheiden leefden als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Abw, respectievelijk artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB. Dit betekent dat betrokkenen voor de toepassing van deze wetten als een gezin moeten worden beschouwd, zodat [K.] niet als zelfstandig subject van bijstand recht had op een uitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder.
Op grond van het voorgaande is appellant in beginsel gerechtigd de over de in geding zijnde periode gemaakte kosten volledig van betrokkenen terug te vorderen.
Ingevolge vaste rechtspraak is het dan aan [K.] om feiten te stellen en, zo nodig, te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat haar ook als zij haar verplichting tot het geven van inlichtingen wél naar behoren zou zijn nagekomen, volledige, althans aanvullende bijstand naar de norm voor gehuwden over die periode zou zijn verstrekt.
Dienaangaande is de Raad van oordeel dat het door [K.] verstrekte overzicht onvoldoende grond biedt om aan te nemen dat de inkomsten van [T.] minder hebben bedragen dan het normbedrag dat voor betrokkenen zou zijn gehanteerd indien [K.] op correcte wijze aan haar inlichtingenplicht had voldaan. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat het overzicht van GEBLO slechts een bedrag laat zien van de netto winst (dan wel het netto verlies) over de jaren 2001 tot en met 2004 van het Turks café van [T.]. Deze cijfers worden niet door verifieerbare gegevens onderbouwd zodat niet inzichtelijk is gemaakt hoe het saldo van de inkomsten van [T.] in de periode in geding tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant bij de bestreden besluiten op bezwaar dan ook op goede gronden het standpunt ingenomen dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting niet meer is vast te stellen of, en zo ja, in welke mate, [K.] gedurende de periode in geding verkeerde in bijstandsbehoeftige omstandigheden.
Uit het voorgaande vloeit voort dat appellant terecht tot volledige terugvordering en mede terugvordering heeft besloten. De rechtbank had hierin dan ook aanleiding moeten zien om de rechtsgevolgen van de vernietigde terugsvorderingsbesluiten in stand te laten.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt voor zover aangevochten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de rechtsgevolgen van de (mede-) terugvordering in stand laten.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van de besluiten van 15 augustus 2005 en 20 april 2005 voor zover deze betrekking hebben op de terugvordering in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R.M. van Male en K. Zeilemaker als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2007.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.