ECLI:NL:CRVB:2007:BB0328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-7147 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning proceskosten en wegingsfactor in WAZ-zaak

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2005, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv gegrond werd verklaard. De rechtbank had het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E. van den Bogaard, heeft hoger beroep ingesteld, niet alleen tegen de inhoud van het besluit van 14 april 2004, maar ook tegen de door de rechtbank vastgestelde proceskosten. De rechtbank had het gewicht van de zaak vastgesteld op gemiddeld (1). Appellant betwist deze wegingsfactor en vraagt om schadevergoeding.

Het Uwv heeft in een nieuw besluit van 10 april 2006 het bezwaar van appellant gegrond verklaard en een WAZ-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft aangegeven dat het Uwv met deze beslissing tegemoet is gekomen aan zijn bezwaren, maar handhaaft zijn grief over de wegingsfactor voor de proceskosten. De Raad voor de Rechtspraak heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de door de rechtbank toegepaste wegingsfactor niet onjuist is. De Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie en concludeert dat er geen aanleiding is om de wegingsfactor te verhogen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met H. Bolt als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 juli 2007, in aanwezigheid van griffier M.H.A. Jenniskens.

Uitspraak

05/7147 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2005, 04/1019 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 14 april 2004, hierna het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellant, gericht tegen het besluit van 27 mei 2003 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 27 mei 2003 heeft het Uwv besloten de aan appellant verstrekte uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) met ingang van
1 juli 2001 ongewijzigd voort te zetten naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
55 tot 65%.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit op bezwaar bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard. De rechtbank heeft dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Verder heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. Voor wat betreft de weging van de proceskosten heeft de rechtbank het gewicht van de zaak vastgesteld op gemiddeld (1).
Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij, naast inhoudelijke grieven gericht tegen het besluit van 14 april 2004, tevens grieven zijn ingediend tegen de door de rechtbank vastgestelde proceskosten, met name gericht op het gewicht dat de rechtbank aan de zaak toekent. Voorts heeft appellant in zijn hoger beroepschrift verzocht om schadevergoeding.
Het Uwv heeft berust in de uitspraak. Bij besluit van 10 april 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellant gericht tegen de beslissing van 27 mei 2003 gegrond verklaard en aan appellant met ingang van 1 juli 2001 een WAZ-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Appellant heeft de Raad bericht dat het Uwv met de nieuwe beslissing op bezwaar tegemoet is gekomen aan zijn bezwaren gericht tegen het bestreden besluit. Voorts heeft appellant aangegeven dat hij zijn grief met betrekking tot het door de rechtbank toegekende gewicht aan de zaak ingevolge de vaststelling van de vergoeding van proceskosten handhaaft. Ten aanzien van de in het hoger beroepschrift gevraagde schadevergoeding heeft appellant aan de Raad medegedeeld dat hij voornemens is om, voor zover het Uwv de schade nog niet heeft vergoed, een afzonderlijk verzoek om schadevergoeding in te dienen bij het Uwv.
Aangezien het Uwv, mede gelet op hetgeen door appellant naar voren is gebracht, met het besluit van 10 april 2006 geheel aan de bezwaren van appellant tegen het bestreden besluit tegemoet is gekomen, staat in hoger beroep thans nog slechts de grief van appellant tegen de door de rechtbank gehanteerde wegingsfactor ter beoordeling.
De Raad ziet geen aanleiding om de door de rechtbank toegepaste wegingsfactor voor onjuist te houden. Uit het enkele gegeven dat in het onderhavige geval, in afwijking van de hoofdregel inzake de beslistermijn zoals neergelegd in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ingevolge artikel 96 van de WAZ een langere beslistermijn geldt, volgt niet dat er sprake is van een, ter vaststelling van de vergoeding van de proceskosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), zaak die ingevolge de Bijlagen bij het Bpb zou moeten worden aangeduid als zwaar, waarbij de wegingsfactor meer dan 1 bedraagt. Onder verwijzing naar de door appellant aangehaalde uitspraak van de Raad van 15 oktober 1999, LJN AA8548, gepubliceerd in USZ 1999, 324 merkt de Raad op dat, nog daargelaten dat die zaak ziet op een andere wet, het gewicht in die zaak met toepassing van artikel 3 van het Bpb is vastgesteld op 1,5 (uitsluitend) als gevolg van het feit dat sprake was van samenhangende zaken.
Het vorenstaande leidt er toe dat het hoger beroep niet kan slagen zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.W.J. Schoor en H.G. Rottier als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2007.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.H.A. Jenniskens.
MK