ECLI:NL:CRVB:2007:BB0302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-5358 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in verband met medische klachten

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 12 oktober 2000 haar werkzaamheden als verkoopmedewerkster heeft gestaakt vanwege psychische klachten, later verergerd door hartklachten. Na het verstrijken van de wettelijke wachttijd van 52 weken, ontving appellante een WAO-uitkering, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 6 september 2004 besloten om deze uitkering per 30 november 2003 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% zou zijn. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft het Uwv een rapport ingediend van de bezwaararbeidsdeskundige, waarin enkele functies als geschikt werden beoordeeld. De rechtbank heeft het besluit van het Uwv in stand gelaten, maar appellante is van mening dat de medische beoordeling onvoldoende is onderbouwd. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de bezwaarverzekeringsarts, die de geschiktheid van de functie van productiemedewerkster in een pluimveeslachterij verdedigde, als onvoldoende weerlegd beschouwd. De Raad oordeelt dat de deskundigheid van de behandelend cardioloog niet adequaat is meegenomen in de beoordeling van de geschiktheid van de functies.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet standhoudt en vernietigt de aangevallen uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644,-. De Raad bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar van appellante moet nemen, waarbij de eerdere beoordeling van de geschiktheid van de functies heroverwogen dient te worden.

Uitspraak

05/5358 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2005, 04/5028 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 13 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn bij schrijven van 16 februari 2006 (met bijlagen) aangevuld door mr. M.J.M. Schreurs, advocaat te Amsterdam.
Het Uwv heeft een verweerschrift (met bijlage) ingezonden en bij brief van 1 mei 2006 een commentaar van de bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar.
Bij brief van 23 april 2007 zijn de beroepsgronden nader aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schreurs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B.van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was gedurende 32 uur per week als verkoopmedewerkster op de stations Duivendrecht en Amsterdam-Lelylaan werkzaam. Op 12 oktober 2000 heeft zij haar werkzaamheden wegens psychische klachten gestaakt. Nadien zijn daar hartklachten bijgekomen. Na het bereiken van de wettelijke wachttijd van 52 weken is appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 6 september 2004 heeft het Uwv de intrekking per 30 november 2003 van deze uitkering gehandhaafd, op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt. Na herbeoordeling van de beschikbare medische gegevens en na kennisname van de door de huisarts omtrent appellantes gezondheidstoestand verstrekte gegevens, heeft het Uwv het aan deze intrekking ten grondslag liggende standpunt gehandhaafd dat appellante met inachtneming van haar functionele mogelijkheden in staat moest worden geacht werkzaamheden te verrichten, verbonden aan de door de arbeidsdeskundige haar voorgehouden functies.
Tijdens de gedingvoering in eerste aanleg heeft het Uwv een rapport van 17 juni 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige J.F. van der Woude ingezonden waarbij van de tien oorspronkelijk geduide functies vier als zijnde niet geschikt zijn verworpen en drie geschikt zijn bevonden. Een onderzoek naar de geschiktheid van de overige functies heeft de bezwaararbeidsdeskundige, naar aan zijn rapport valt te ontlenen, achterwege gelaten, omdat drie geschikte functies voor de schatting voldoende zijn. Op basis van deze drie geschikt bevonden functies werd appellante onverminderd minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht.
De rechtbank heeft het bestreden besluit op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen in stand gelaten.
In hoger beroep is van de zijde van appellante een tweetal brieven van respectievelijk 4 juni 2003 en 6 februari 2006 van de behandelend cardioloog dr. J.D. Durrer ingezonden. Op verzoek van de gemachtigde heeft deze specialist zich bij brief van 6 februari 2006 uitgelaten over de door de bezwaararbeidsdeskundige van der Woude als geschikt aangemerkte werkzaamheden:
“Productiemedewerkster in een pluimveeslachterij met een temperatuur tussen 8 – 12 graden Celsius lijkt mij geen goede baan voor mevrouw Lugtenborg. Hoewel het ASD klein is, is er toch sprake van een matige mitralisklepinsufficiëntie en zal zij in het dagelijkse leven bij normale temperaturen daar best beperkingen van ondervinden. Bij temperaturen tussen 8 – 12 graden celsius lijkt mij dit probleem alleen maar groter te worden. Gezien de resultaten van het inspanningsonderzoek lijkt mij koekjes inpakken aan de lopende band in een hoog handelingstempo ook te belastend.”
In reactie hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar in haar commentaar van 23 maart 2006 het volgende gesteld:
“Uit de informatie van de cardioloog d.d. 4 juni 2003 komen geen medische feiten naar voren die aanleiding geven de functionele mogelijkheid te herzien. Er zijn geen aanwijzingen voor angina pectoris of decompensatio cordis. Dat wil zeggen, geen pijn op de borst die optreedt bij lichamelijke inspanning, of tegen de wind lopen, overgang van warme naar koude ruimte. Evenmin is er sprake van rechter of linker hartfalen (decompensatio cordis). Voorts blijkt dat (volgens) de cardioloog de beperkingen moeilijk zijn in te schatten vanwege een geringe inspanningstolerantie. Daarbij merk ik op dat de inspanningstolerantie beperkt zal zijn gelet op lengte en gewicht waarbij 20 sigaretten per dag worden gerookt. Daarentegen laat de cardioloog zich in het schrijven d.d. 6 februari 2006 wel uit over de belasting van de functies. Dit is geen deskundigheid van de cardioloog, evenmin als het vaststellen van de beperkingen.”
De Raad acht met het hiervoor weergegeven commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar het standpunt van de behandelend cardioloog met betrekking tot de werkzaamheden van productiemedewerkster pluimveeslachterij onvoldoende weerlegd. De Raad wijst erop dat een cardioloog op basis van zijn deskundigheid heel wel uitspraken kan doen over de vraag of werk bij een bepaalde (lage) temperatuur vanuit cardiologisch oogpunt op bezwaren stuit. In het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts leest de Raad bovendien wel een motivering waarom het geen bezwaar is dat appellante wisselend in een koude en warme omgeving werkt, maar geen reactie op de opvatting van de cardioloog met betrekking tot het bij voortduring verrichten van werk bij een temperatuur van 8 tot 12 graden Celsius. Hieruit volgt dat de geschiktheid van de functie productiemedewerkster pluimveeslachterij niet is komen vast te staan zodat deze de schatting niet kan dragen.
Of de overige twee door de bezwaararbeidsdeskundige Van der Woude toegelichte functies wel geschikt zijn kan in het midden worden gelaten, nu ook in dat geval de arbeidsongeschiktheidsschatting op een onvoldoende aantal geschikt te achten functies berust. Daarbij laat de Raad de overige door de arbeidsdeskundige geduide functies buiten beschouwing, omdat de bezwaararbeidsdeskundige Van der Woude om de hierboven al weergegeven reden deze functies op hun geschiktheid niet heeft beoordeeld.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit geen standhoudt en met de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verstaat dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op het bezwaar neemt;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Brand en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
JL