ECLI:NL:CRVB:2007:BB0277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-4245 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WAO-schatting en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het bestreden besluit van het Uwv werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand werden gelaten. Appellante, die als kleuterleidster werkte, was per 18 januari 2002 uitgevallen met hartklachten en ontving een WAO-uitkering. Het Uwv herzag deze uitkering in januari 2004, waarbij het de mate van arbeidsongeschiktheid vaststelde op 35 tot 45%. Appellante was het niet eens met deze herziening en stelde dat haar klachten en beperkingen door het Uwv waren onderschat. In hoger beroep heeft zij grieven van medische aard ingediend, onderbouwd met een schrijven van haar cardioloog, waarin werd gesteld dat zij slechts 2 uur per dag kon werken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde over de medische en arbeidskundige aspecten van de beoordeling van appellantes arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat de door het Uwv opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst een juiste weergave was van appellantes medische beperkingen. De Raad hechtte geen waarde aan de opvatting van appellantes werkgever over haar gezondheidstoestand, omdat deze niet werd ondersteund door medische gegevens. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

05/4245 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 juni 2005, 04/2052 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft P.J. Reeser, werkzaam voor SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 9 mei 2007 heeft Reeser, voornoemd, nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door Reeser voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M. Klootwijk.
II. OVERWEGINGEN
Appellante was voor 20 uur per week werkzaam als kleuterleidster, toen zij per
18 januari 2002 is uitgevallen met hartklachten. In aansluiting op het verstrijken van de wettelijke wachttijd, met ingang van 17 januari 2003, is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 5 januari 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 7 maart 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 45%. Dit besluit berust op het standpunt dat appellante op 7 maart 2004, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaci-teit van 35 tot 45%.
Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 september 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft zich in de aangevallen uitspraak verenigd met de medische en de arbeidskundige aspecten van de beoordeling van de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat pas nadat het bestreden besluit was genomen een voldoende toelichting is gegeven bij de selectie van de functies die aan appellante zijn voorgehouden. Om die reden heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft echter tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in stand worden gelaten. De rechtbank heeft voorts bepalingen gegeven omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Appellante heeft in hoger beroep uitsluitend grieven van medische aard naar voren gebracht. Appellante is – kort gezegd – van mening dat het Uwv haar klachten en beperkingen heeft onderschat. Zij benadrukt daarbij dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van een (medische) urenbeperking van slechts 4 uur per dag, onderscheidenlijk 20 uur per week. Appellante heeft in dit verband gewezen op een schrijven van de cardioloog dr. A.M.W. Alings van 13 september 2005. Volgens appellante blijkt uit dit schrijven dat zij slechts gedurende 2 uur per dag, onderscheidenlijk 10 uur per week in staat is tot het verrichten van arbeid. Appellante heeft voorts gewezen op een verklaring van haar werkgever, waaruit evenzeer zou volgen dat zij meer beperkt is ten aanzien van het verrichten van arbeid dan door het Uwv aangenomen.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad ziet geen aanleiding om met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. Evenals de rechtbank komt ook de Raad tot het oordeel dat niet is kunnen blijken dat de door de verzekeringsarts opgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts geaccordeerde Functionele Mogelijkheden Lijst van 10 december 2003 geen juiste weergave vormt van de bij appellante ten tijde in geding bestaande medische beperkingen. Hetgeen in hoger beroep namens appellante is aangevoerd, biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van een nader medisch onderzoek.
Naar aanleiding van het eerdergenoemde schrijven van Alings van 13 september 2005 merkt de Raad nog op dat, voor zover Alings zich in zijn schrijven al expliciet heeft uitgesproken omtrent de noodzaak van een urenbeperking, de uitspraken van Alings lijken te zijn ingegeven door de eigen inschatting van appellante met betrekking tot haar belastbaarheid en niet op een objectiveerbare beoordeling als deskundige. Op grond van het arbeidsongeschiktheidscriterium van de WAO is evenwel niet beslissend de eigen opvatting van een verzekerde dat hij of zij niet meer (volledig) kan werken.
Aan de opvatting van de werkgever van appellante met betrekking tot appellantes gezondheidstoestand, die niet wordt geschraagd door medische gegevens, kan de Raad evenmin dat gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien.
Wat betreft de geselecteerde functies heeft de rechtbank ten slotte terecht geoordeeld zoals zij heeft gedaan.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en
C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2007.
(get.) H. Bolt.
(get.) W.R. de Vries.