ECLI:NL:CRVB:2007:BB0210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-1420 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellant, vertegenwoordigd door mr. D. Grégoire, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 16 juli 2004, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25 tot 35%. De zitting vond plaats op 30 maart 2007, maar appellant en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. Het Uwv werd vertegenwoordigd door A.H.G. Boelen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat de ingediende gronden in hoger beroep niet konden leiden tot vernietiging van het besluit van het Uwv. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Raad, die aanleiding gaven voor het Uwv om de zaak opnieuw te beoordelen. De bezwaarverzekeringsarts J. Jonker heeft in haar rapportage van 22 februari 2007 de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) beoordeeld en vastgesteld dat appellant op meer aspecten beperkt is dan eerder aangenomen.

De Raad concludeert dat de toekenning van een WAO-uitkering van 80-100% per 10 juni 2006, gebaseerd op een medische rapportage van 21 april 2006, niet afdoet aan de beoordeling van de functionele mogelijkheden van appellant per 6 april 2004. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,--, en het Uwv dient het griffierecht van € 140,-- te vergoeden aan appellant.

Uitspraak

05/1420 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 februari 2005, 04/1101
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 20 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2007. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door A.H.G. Boelen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de aangevallen uitspraak.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat de in beroep ingediende gronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het besluit van het Uwv van 16 juli 2004, waarbij het Uwv beslissend op bezwaar, heeft gehandhaafd zijn besluit om appellant met ingang van 6 april 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Naar het oordeel van de Raad kunnen de in hoger beroep ingediende grieven niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
De Raad overweegt daartoe het volgende.
De uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006, LJ nummers AY9971, AY9973, AY9974, AY9976, en AY9980) zijn voor het Uwv aanleiding geweest de onderhavige zaak van appellant nogmaals voor te leggen aan de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige. In haar rapportage van 22 februari 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts J. Jonker de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) beoordeeld op zogenoemde “beperkende toelichtingen” met als resultaat dat appellant op een groter aantal aspecten (meer) beperkt is geacht.
De Raad ziet in de beschikbare informatie noch in hetgeen appellant in dit kader heeft aangevoerd, aanleiding om te oordelen dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding, zoals neergelegd in de aangepaste FML van 22 februari 2007, door de bezwaarverzekeringsarts onjuist is vastgesteld.
In haar zorgvuldig tot stand gekomen en concludente rapportage van dezelfde datum heeft de bezwaarverzekeringsarts verslag gedaan van een volledige heroverweging van haar eerdere in de rapportage van 7 juli 2004 neergelegde opvatting, waarbij zij is gekomen tot aanvulling en nadere precisering van de door de primaire verzekeringarts in aanmerking genomen beperkingen van appellant. Nu appellant zijn stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat niet met nieuwe medische informatie heeft onderbouwd, ziet de Raad geen grond voor twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad geen reden om een expertise te laten verrichten door een onafhankelijk medisch deskundige zoals door appellant in hoger beroep is verzocht.
Zoals valt af te leiden uit de bijlagen bij de aan de Raad gezonden brief van appellant van 16 maart 2007, heeft het Uwv appellant met ingang van 10 juni 2006 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Die besluitvorming berust op een medische rapportage van 21 april 2006 en een arbeidskundige beoordeling van 9 juni 2006 en kan naar het oordeel van de Raad niet afdoen aan de juistheid van de in dit geding aan de orde zijnde beoordeling van de functionele mogelijkheden van appellant per 6 april 2004.
De Raad overweegt voorts als volgt.
De bezwaararbeidsdeskundige J.J. van der Naald is in zijn rapportage van 22 februari 2007 per functie uitvoerig ingegaan op de door het CBBS gesignaleerde knelpunten. Naar zijn mening bestaat er, ondanks de aangescherpte FML, geen aanleiding bestaat het eerder ingenomen standpunt dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op 6 april 2004 dient te worden vastgesteld op 25 tot 35%, te verlaten.
Op grond van hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd is de Raad niet kunnen blijken dat de bezwaararbeidskundige tot een onjuiste opvatting is gekomen.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Nu uit de gedingstukken is gebleken dat appellant met grond en niet zonder gevolg in hoger beroep is gekomen, immers naar aanleiding van het hoger beroep is de FML aangescherpt, ziet de Raad aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Dat het hoger beroep niet leidt tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak en het besluit op bezwaar omdat ook na aanscherping van de FML geen wijziging optreedt van de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin appellant moet worden ingedeeld, maakt dit niet anders.
De kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 966,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 140,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2007.
(get.) J. Brand.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.