ECLI:NL:CRVB:2007:BB0174

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3584 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Wajong-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 27 april 2005 het besluit van het Uwv om de Wajong-uitkering te weigeren, vernietigde maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand liet. Appellant, geboren op 24 februari 1977, had op 6 september 2002 een verzoek ingediend om een Wajong-uitkering, omdat hij door lichamelijke en psychische beperkingen niet in staat was om te werken. Het Uwv had op 7 november 2002 de aanvraag afgewezen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% was. Het bezwaar van appellant werd op 16 oktober 2003 ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de belastbaarheid van appellant niet had overschat, maar dat er onvoldoende toelichting was gegeven over de geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen. De rechtbank verwees naar een deskundigenrapport van een zenuwarts en concludeerde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. Appellant was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 24 april 2007 was de gemachtigde van appellant afwezig wegens ziekte, maar de Raad besloot de behandeling niet aan te houden. De Raad oordeelde dat de bezwaararbeidsdeskundigen voldoende hadden toegelicht waarom de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschreed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het eerdere besluit in stand bleven. De Raad achtte geen termen aanwezig om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

05/3584 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 27 april 2005, 03/1318 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, verbonden aan Rechtshulp Noord te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend waaronder een afschrift van een rapport van 12 juli 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007.
Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
II. OVERWEGINGEN
Daags voorafgaand aan de zitting van 24 april 2007 heeft de gemachtigde van appellant telefonisch verzocht de behandeling van de zaak aan te houden omdat hij wegens ziekte verhinderd was ter zitting te verschijnen. De Raad heeft geen aanleiding gezien aan dit verzoek te voldoen nu de gemachtigde niet heeft aangegeven waarom diens vervanging niet mogelijk was.
Appellant, geboren op 24 februari 1977, heeft op 6 september 2002 het Uwv verzocht hem een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen met ingang van zijn 18e verjaardag,
24 februari 1995, omdat hij wegens lichamelijke en psychische beperkingen niet tot werken in staat is. Bij besluit van 7 november 2002 heeft het Uwv de gevraagde Wajong-uitkering geweigerd daar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op en na
24 februari 1995 minder dan 25% bedraagt. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 16 oktober 2003, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft, met bepalingen omtrent griffierecht en proceskostenvergoeding, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft – onder meer onder verwijzing naar het in haar opdracht op
11 november 2004 door de zenuwarts J.M.E. van Zandvoort uitgebrachte deskundigenrapport – overwogen dat zij geen aanwijzingen heeft om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant door de bezwaarverzekeringsarts is overschat. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 inzake de toepassing van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de rechtbank overwogen dat niet bij het besluit op bezwaar maar pas in beroep de vereiste toelichting is gegeven omtrent de geschiktheid van appellant voor de geduide functies, zodat het bestreden besluit vernietigd moet worden, maar de rechtsgevolgen ervan wel in stand gelaten kunnen worden.
Appellant kan zich niet met deze uitspraak verenigen. Appellant is van mening dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Naar de mening van appellant is namelijk nog steeds niet voldoende duidelijk welke ten tijde in geding de belasting was in de drie uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies. Het betreft de functies productiemedewerker assemblage (FB-code 8539), monteur loopwerken (FB-code 8463) en kwekerijmedewerker (FB-code 6231). Het Uwv heeft namelijk slechts de in 2004 in die functies voorkomende belastingen overgelegd. Voorts is de gemachtigde van mening dat nog steeds onvoldoende is toegelicht waarom de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt, in het bijzonder op het punt van oog-handcoördinatie.
De Raad overweegt als volgt.
Tijdens de gedingvoering in eerste aanleg heeft de bezwaararbeidsdeskundige P. de Groot in een bijlage bij zijn rapport van 8 juni 2004 de beschrijvingen meegezonden van de hierboven genoemde functies zoals deze luidden op de in geding zijnde datum. Gelet op de zich van dezelfde functies onder de gedingstukken bevindende inhoudsbeschrijvingen ingevolge het CBBS-systeem op de datum 2 juni 2004, twijfelt de Raad er niet aan dat de belasting in de functies in de loop der jaren nagenoeg niet is gewijzigd.
Met de rechtbank is de Raad verder van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundigen
P. de Groot en J. Langius in hun rapportages van respectievelijk 8 juni 2004 en
8 maart 2005 aan de hand van de functiebelastingen zoals opgenomen in de resultaten eindselectie uit het CBBS-systeem voldoende overtuigend hebben toegelicht waarom de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum niet overschreed. In het bijzonder blijkt uit deze toelichtingen dat in geen van de geduide functies complex en coördinatief hand- en vingergebruik noodzakelijk is. Van de zijde van appellant is geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat zulks anders zou zijn.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en
C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M. Gunter.
JL